Mijn huisbazin loopt er beteuterd bij. Het appartement onder het mijne raakt maar niet verhuurd. Ze heeft er meer dan een jaar haar ziel ingestoken, een totale renovatie. Ze schoot er zelfs een vinger bij in. Nu is er niemand die het wil.
Ik heb me natuurlijk al afgevraagd of het aan mij zou kunnen liggen. Dat er geen mens is die onder deze zonderling wil komen wonen. Voor mij hoeft het ook niet zonodig, want ik ben nog altijd het trauma van de eerste buren waarboven ik huisde, nu goed drie jaar geleden, aan het verwerken. Een soort van familie Flodder, maar dan groter. Het is dus niet zo dat het vreemden, zo noemde de generatie van mijn moeder ze, moeten zijn om burenmiserie te hebben.
“Hier is te veel verkeer,” veronderstelt haar broer. En ook: “Het appartement is te klein.” Nog: “Het ziet er aan de buitenkant niet uit.” Hij bedoelt: de klant lust het niet.
Maar ìk ben hier toch gelukkig? Ik krijg het weleens te horen. Dat het vreemd is dat ik geen eigendom bezit. De spaarpot voor later, dat soort dingen. Weinig mensen die zo veel tijd hebben dan ik. Dat heb ik zo geregeld. Door alles wat er niet toe doet eruit te gooien. En daar hoort het onderhoud van een huis bij. Als mijn woonst als statussymbool moet dienen dan stel ik natuurlijk niks voor. Te benepen en met die drukke baan ... Wat een vreemde gedachte is dat toch. Loop ik naar voren dan wandel ik twee grote parken in. Noordwestwaarts ben ik in de stad. Links en achter mij staan drie kastelen op prachtige domeinen, omringd door bossen. Het is er merkwaardig stil, geen geraas van autostrades.
Rechtsweg loop ik naar een sportcomplex. Die kant op is het uitkijken geblazen, dat is waar. De Karens razen er met hun leasewagen plus één kind niets of niemand ontziend naartoe. Zo wordt de achterbankgeneratie verder op kweek gezet. Met de fiets gaan bewegen duurt te lang, is te ver en is nu eenmaal te gevaarlijk. Met al die auto's daar.
Comments