“Ik moet je wat bekennen.” Ik maakte Heidi wel heel erg benieuwd. Ze grinnikte alvast, want Heidi verwacht van mij meestal een grapje. We bellen elkaar tijdens onze nachtshifts en dan is het wat dollen. “Ik ben racistisch geweest vandaag … Een heel klein beetje maar, ik zweer het.”
Ik liep die dag eerder wat onverwacht met mijn dochter mee om treinkaartjes te gaan regelen in het station. Ze gaat als leidster per trein mee op Chirokamp, vandaar. Dat zijn van die kleine vader-dochter-tijdsslotjes die er ineens zijn en die meestal erg gezellig uitdraaien. Als er zich zo’n gaatje met een van mijn dochters voordoet dan spring ik daar doorgaans in.
Drie geopende loketten. We hadden dachten we een wat ingewikkeldere vraag. Aan een NMBS-loket is afgezien van een heen- en terugbiljet fiksen, een vraag meestal ingewikkeld. Ik speurde bij het wachtrijkiezen naar de ogenschijnlijk meest bij de hand zijnde beambte: twee levensarme figuren en een zwarte man. Bij die laatste was de file het kortst, daar dus ging de onbevangen Truus staan. Ik grimaste van neen. “Die hoort het dadelijk in Keulen donderen,” ik hield het binnensmonds. “We mogen al blij zijn als hij ons überhaupt verstaat.”
Eens bij de man brandde de sorry op mijn lippen snel, de gewezen Antilliaan kweet zich uitstekend van zijn taak. Ik bedankte hem naderhand niet overdreven, dat had het misschien alsnog pijnlijk gemaakt.
Zou jij voor je winkel iemand aanwerven waarvan je weet dat hij bijna één derde van je potentiële Vlaams Belangse kopers buiten houdt, gewoon omwille van het feit dat hij zwart is? En dat hij dus, onbedoeld en volstrekt onschuldig, aan jouw brood op jouw plank, en aan dat van je kinderen zit? Ook al was hij nog zo goed?” Daar had zelfs Heidi niet van terug. Ik repte me van dat gladde ijs en deed toch nog snel een mopje.
Comments