top of page
Foto van schrijverJoost Elli

Geen leven voor de dood

Ik was met mijn petekind van vier op de Stadsbegraafplaats, met Wereldlichtjesdag. “Hier liggen de dode kindjes,” zei ik, een beetje de taboeloze peter uithangend. “Mijn vrienden gaan niet dood,” riep hij. Van dan af zag hij alleen nog de knuffels en de molentjes.


Er schijnt een verschil te bestaan tussen waardevol bezig zijn en zinvol. Mijn rijkste werkervaring deed ik op in een sfeer van totale wanhoop: als stagiair verpleegkunde, nog geen twintig jaar, op een afdeling voor stervende prematuren, baby’s en peuters. Een allegaartje van minimensjes met een ding gemeen: ze stapten niet eens of ze stonden al met één voet in hun graf.

De gedrevenheid van dat team was fenomenaal. Overpeinzend: wie lijdt hier het meest? Dat kind, zonder enig bewustzijn, of de ouders? Want betrof het een dier was de vraag in vele gevallen snel beantwoord: “Dat is geen leven.” En toch maar doorgaan met zorgen. Er bestond geen ’tegen beter weten in’: het klopt niet dat zo’n kindje doodgaat dus zal het zelf wel willen leven. Terwijl het toch met zekerheid ging sterven. Niet ervoor en niet erna liep ik zo hard tegen de grenzen van het lijden aan. Met als neteligste vraag: wat als dat kind zelf kon praten? Misschien vroeg het wel om euthanasie. En daartussenin stonden wij, mijn goede vriend Evrard en ik, verplegers in spe, halfwassen en belachelijk lang napuberend ...


In dertig jaar verzorgde ik doodzieke mensen in alle levensfasen, elk eigenwijs hun lot dragend of verdragend: de vechter, de beruster, de cynieker, de grapjas, de zwartkijker, de opgever, soms ingegeven door hun geloof. Ze wogen af en besloten. Heel anders dan die boreling, die geen ijkpunten kent, die niet wéét wat angst, pijn en moedeloosheid is. Want hij was nooit eerder zonder. Dan rest slechts een vermoeden van dat hij niet zou opgeven, vanuit een levensdrang.


Evrard en ik wisten met die miserie nauwelijks blijf. Als tegengif zetten we de bloemen buiten, vaak tot luttele uren voor we weer moesten beginnen. Dan kwamen we ’s ochtendsvroeg toe, beneveld, ongedoucht, in een wit pakje dat al lang de was in had moeten zijn. Niemand die het ons kwalijk nam. Het leek alsof ze het daar konden gebruiken, wat relativering, van twee puisterige pummels, getuigen van hoe het leven buiten doorgaat. Een verademing misschien in een wereld die aaneenhing van kommer, kwel en uitzichtloosheid.

We hadden onze vaste patiëntjes. Ayco, één jaar oud, leukemie, ten dode opgeschreven, met absurd mooie blauwe kijkers. Ze at slecht. Dus daar was het mij om te doen: Ayco laten eten, zo goed als het kon, zodat ze geen honger hoefde te lijden, en hopen dat ze verder niet al te veel afzag. Schone pamper, dekentje, strelen, praten en The Beatles zingen, ze hield van The Beatles, dat wist ik zeker, ik zag het — wat een griet! En grappen, vooral dat: als ik Ayco had kunnen doen lachen was mijn dag geslaagd.

Thomas mocht mij minder. Een prematuurtje, die staan om hun petten bekend, en deze had er flink van. Beeld je een rosbief in van 750 gram, in je ene hand. Dat was Thomas. Hij was bijna doorzichtig, tot op het moment dat ik hem waste: dan wrong hij met al zijn macht tegen, onvoorstelbaar veel kracht had die jongeman, oksels en liesplooien wassen was haast onmogelijk. Dan werd hij rood van kolère. Ik ontmoette daarna nooit nog iemand die kwader op mij werd dan Thomas. Maar elke keer werden we weer vrienden. Hij was erg vergevingsgezind. Wat hij niet wist was dat hij gauw zou doodgaan. Dan had hij zich al die streken kunnen besparen.


Om het voor onszelf draaglijk te maken hingen we de onnozelaar uit, maakten we babybedjes om ter snelst op, met opwarmingsoefeningen op de gang, en deden we aan Baxter-stoten — een variant op kogelstoten, met infuuszakken.

En zo toverden we op het gezicht van zelfs de meest zwaarmoedige papa of mama een glimlach. Er bestond even wat anders dan alleen maar ellende. “Als het niet langer uit te leggen valt, kan je er maar beter eens goed om lachen,” bedankte een vader ons.


“Zet die knuffel nu maar mooi terug,” lachte ik naar mijn petekind.



Vind je deze blog wel wat hebben? Geef hem onderaan een hartje!

Delen op Facebook of Twitter kan ook: klik op de knop linksonder en klaar. Wil je graag reageren? Dat kan beneden op deze pagina (opgelet: je reactie is zichtbaar).

2022, 11 december, Heverlee (Leuven) (Stadsbegraafplaats, ik zit op een officiële trooststoel.) (België). Foto: Bart Cloots. Modellen: Floris en Jules Cloots.


Het debat over levensbeëindiging van pasgeborenen bij ondraaglijk lijden woedt volop. Dit artikel uit 2019 in Het Nieuwsblad (waarin onder meer hoogleraar Wim Distelma aan het woord komt) belicht alvast één professionele kant van de zaak (Artsen pleiten voor wet om leven van pasgeborenen te kunnen beëindigen: “Nu word ik vervolgd voor kindermoord”).

Ook interessant: dit artikel, meer recentelijk uit 2021) op de website van het Europees Instituut voor Bio-ethiek (België: euthanasie vellende.d..enen buiten de wet om).elle



Uitgelezen? TELKENS ALS JE NAAR ONS KOMT, mijn single, luister je op Spotify, kijk je op YouTube of koop je in de iTunes Store (99 cent).

116 weergaven

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Comments


bottom of page