Novelle
In De avond overschouwt de held, Joost, een wat onbevredigende date en de uren daarna in de stad. Gerard Reve’s De avonden dient als insteek.
De avond is ook als luisterboek beschikbaar op uw favoriete podcastkanaal of rechtstreeks hieronder. De novelle werd 'ingelezen' door de de oude Reve zelf.
HET FRIETCAFÉ DEED NOG GOEDE ZAKEN. ‘Het is dan ook nog maar kwart over acht. Zou ze al thuis zijn?’ Het was lastig wandelen, met een zakje met drie liter bier aan het stuur van zijn fiets. Hij had nog geen zin om te fietsen. Dan zou hij snel thuis zijn. Te snel drinken en dan als een blok in slaap vallen. De avond waardeloos maken. ‘Ik ga naar huis,’ had ze gezegd. ‘Onder mijn dekentje.’ ‘Waar zou ze feitelijk naar kijken? Wat vindt zo’n psychologe prettig? First Dates of zo? Of Blind Getrouwd? Van die programma’s waarbij de preselectie gebeurt door zogeheten therapeuten, zelfverklaarde specialisten. Of misschien kijkt ze nog snel even een documentaire over intra-familiaal geweld. Het zou wel eens heel wat minder kunnen zijn. Een aftreksel van Friends of zo.’ Hij wist niet zo goed wat van de avond te denken. ‘Ze was er toch maar,’ sprak hij tegen zichzelf. ‘Net aan het bekomen van een echtscheiding, er zelfs nog inzittende. Maar duidelijk niet op zoek naar seks. Of toch niet met mij.’
Hij liep een pand langs waar van de gordijnen altijd dicht schenen te zijn. Voor het eerst zag hij dat er een blad papier op de deur hing. ‘Ingang Café Sport om de hoek (naast Het Depot).’ ‘Zozo, die boeren goed. Vroeger zaten hier Raoul en Rita. In De Nieuwen tijd. Ik kwam er nooit. In Den Ouden Tijd ging ik vaker. Dat is een iconische plek. Nergens waren, alleszins toen toch, de pinten zo goed getapt. Daar kunnen die Nepalezen een puntje aan zuigen. De Oude overwon dus duidelijk de Nieuwe. Die van de Sport sloegen dus wat muren door. Daar zit geld.’ Café Sport was eigendom van een of andere belangrijke voetballer die hij niet kende.
In de Ouden Tijd zaten gelukkig geen kinderen meer. Al kon dat net zo goed toeval zijn. Aan het eind van de zomer, tijdens een van die laatste terrasavonden, maakte hij het nog mee. Het schemerde reeds, wat het schouwspel nog meer drama gaf. Het was niet in die zogenaamde marginale stationsbuurt, andersom: het was op de Grote Markt, in een chique brasserie. Op de Grote Markt, daar verheffen ze zich graag boven de stationsbrasserieën. Een dame, kennelijk kind aan huis, at met haar zoontje van pakweg acht jaar oud, spaghetti op het terras. Ze liet zich de aandacht van de obers welgevallen. Ze dronk een gifgroen mengsel, en raakte meer en meer beneveld. Het jongetje speelde op zijn telefoon, duidelijk gewend aan dit soort taferelen. Hij kreeg steeds maar cola. En zo werd het negen uur, tien uur. De dag daarna moest hij naar school. Zijn moeder zag hem van langsom minder zitten. Een ober zag het allemaal gebeuren en sprak het kereltje aan. ‘Alles goed, man?’ Hij knikte van ja. ‘Heb je nog honger?’ ‘Een beetje,’ zei hij. ‘Ik breng je wat. Moet je een curryworst hebben?’ Hij haalde zijn frêle schouders op. ‘Ik haal jou een curryworst. Met wat frieten erbij. En curry-ketchup en mayonaise.’ Moeder had steeds minder in de gaten. ‘Kijk hier eens! Laat het smaken, jongen!’ Hij at er nauwelijks van. ‘Nou,’ had Joost toen tegen zijn gezelschap gezegd. ‘Dat is wel heel erg tekenend: zo’n lagerschoolkind dat geen curryworst eet. Ze komen waarschijnlijk zijn oren uit.’
De prijsverhogingen op de tabakswaren hadden op het cliënteel van Den Ouden Tijd geen enkel effect. Het was één van die laatste café’s die was voorzien van een rookruimte: zowaar een trekpleister. Hoewel het voor iedereen een normale zaak werd om niet langer op café te roken was dat in Den Ouden Tijd niet het geval. Hier, zoals de naam laat vermoeden, stond de tijd stil. Hier heerste de gezelligheid van tv kijken in gezelschap. Samen voor de buis, een familieavond bijna, maar dan in de kroeg.
‘Wat houdt me eigenlijk tegen om naar huis te gaan?,’ vroeg hij zich luidop af. De eenzaamheid misschien? Hij kon niet zeggen dat hij dat niet gewend was. De confrontatie met zijn drinken? Het moeten onder ogen zien dat, in de plaats van gewoon te voelen, hij ervoor koos zich te verdoven, of erger nog: te vergiftigen? Misschien was het de angst voor, over een uur of zo, in de spiegel iemand te zien te krijgen die verdacht veel op die losers van in de café’s lijkt. ‘De drank is gekocht,’ dacht hij bij zichzelf. ‘Er is geen weg terug. Ik zou er natuurlijk voor kunnen kiezen niet te drinken. Of maar de helft. Maar dat is me nog nooit gelukt. Het spul in huis hebben is het spul opdrinken. Alles. En als het niet genoeg is dan haal ik gewoon bij. Dat deed ik wel vaker. In één van die verrotte nachtwinkels.’ Vroeger stond er twee huizen verderop een drankautomaat. Die teerde helemaal op sukkelaars: cola-junkies, vetverslaafden en alcoholisten. Er zat nog een beetje een rem op: onder de zestien jaar raakte je niet aan bier. Je moest je paspoort in dat ding stoppen. ‘Alcohol trekken? Leeftijd checken!’ stond er op een sticker. ‘Wie weet lezen ze mijn paspoort uit. En zo weten ze alles van je: Joost E. drinkt gemiddeld zes blikjes bier per keer en koopt ze meestal na middernacht aan. Soms ’s avonds en nooit overdag. Man, godzijdank ben ik van die fase verlost. Dat acute zuipen is toch een beetje voorbij. Op een uitschuiver nu en dan na. Wat een marginaal gedoe: ladderzat met een supermarktzakje naar die machine strompelen. En dan de blikjes één na één in die opvangbak laten vallen. De buren werden er wakker van. Ze moesten die ontwerpers opknopen. Dat er nu niemand van die machinebouwers zich bedenkt dat mensen die alcohol trekken dat liefst discreet willen doen. Het is me een raadsel waarom ze er een soort van flipperkast willen van maken. Maar goed, ik kan er dus maar beter zo snel mogelijk aan beginnen. Hoe eerder ik dat bier soldaat maak, des te vroeger klaar ik morgen na de kater weer op. De keuze om de dag van morgen te verkloten die is gemaakt. Hoe lang die verklootte dag duurt daar heb ik nog wel keuze in. Dus hop, naar huis.’
Hij stond midden op het plein. Er was nog heel wat bedrijvigheid. ‘Ik heb weer de indruk dat het al veel later is dan het is. Er wordt nog volop geserveerd. Eigenlijk is die tweede shift nog maar net goed en wel begonnen.’ Op een handvol mensen na was iedereen binnen. De notoire rokers zaten buiten, onder iets wat op een broedlamp leek. ‘Daar ben ik toch maar mooi vanaf,’ bedacht hij zich. “Maar ik voel me er niet beter door. Het is allemaal overroepen. Of het moet niet aan mij besteed zijn, dat soort van herboren worden. ‘Die zogeheten runner’s high, dat is ook maar iets uit de boekjes. Oké, slechter voelt een mens zich na het sporten niet. Maar om nu te zeggen: high? Neen. Die breath plays, dat lijkt me wel wat. Wurgseks. Niettemin: rust brengt het wel, dat niet hoeven te roken. Je moet niet zonodig altijd even weg. En vooral: je hoeft nooit stinkend terug te komen. Toegegeven: het geeft nu en dan wat zingeving aan wachten. Maar op de meeste plaatsen waar je moet wachten mag je al lang niet meer roken. Waar is die goeie oude tijd dat er op elke verdieping van een ziekenhuisafdeling nog een rookzaal was? Dat was zelfs de tv-zaal, voor iedereen. Niet-rokers pasten zich aan rokers aan. Dat waren mooie tijden. In het bedrijfsrestaurant werd aanvankelijk een hoekje afgemaakt voor niet-rokers. Letterlijk, een hoek, geen wand. Hooguit wat bloembakken en dan nog niet met luchtzuiverende planten erin, maar plastic bloemen.’
‘AAN DE OVERKANT GEBEURT NIKS MEER. Ooit stonden hier frietkramen die de klok rond open waren. De burgemeester had het op frietkoten niet begrepen. Dus moesten ze allemaal weg. En hebben we dus nu dat Frietcafé. Over een gebrek aan smaak gesproken. Op de plaats van de kramen staat nu een vuurrood gebouw, onderin zitten twee afgelikte ketens. Panos en Bavèt. Die laatste is een kiosk, enig in haar soort. Er staat nooit een witte mens in, het is altijd iemand van kleur, maar ook nooit een Italiaan, zoals je in een spaghetti-keet zou verwachten. De voertaal is er Engels. Ongelooflijk hoe hier eerder plaats was voor drie frituren naast elkaar. Ze overleefden moeiteloos. De kleinste heette De Tweeling. De uitbater was zo dik dat hij zich alleen helemaal achteraan in het volgestouwde piepkleine frietkot kon gaan omkeren. Hij droeg steeds hetzelfde t-shirt, dat precies zo vettig was als zijn friet. De andere helft van de tweeling zagen we nooit. De kleinste maar fijnste frituur! was zijn leuze. Hij rookte aan één stuk door, boven zijn vet. Maar het Belgische goud, dat vond je daar. In 2016 alweer overleed Raf Tytgat. De stakker. Hij was uit hetzelfde hout gesneden als de tweeling. Hij stierf veel te vroeg. Wellicht omdat ze hem steeds op de hielen zaten. Hij moest niet minder dan vier keer van locatie veranderen. Ze dwongen hem van een topplaats aan de voorkant van het station, naar de achterkant. Hij nam toen, dat mocht dan nog, zijn kraam gewoon mee. Daarna, als ook dat hem werd verboden, heropende hij zijn zaak in een rijtjeshuis. Maar hoe hij ook zijn best deed, vanaf dan was de ziel eruit. Raf bekocht het met de dood.
HET WAS INMIDDELS GAAN REGENEN. De grote betonnen dallen lagen er dan spekglad bij. Een paar druppels waren genoeg. Het moest wel een oen zijn, die dit had ontworpen. Een Spanjaard, scheen het, een bekroonde architect, die er, o dwaasheid, als beste bij de openbare aanbesteding uitkwam. Logisch dat die niet over een nat wegdek nadenkt. In Spanje is het meestal droog.
Verderop lag een dame, op een verdoken trapje. Nauwelijks zichtbaar. Want sinds kort was de links-groene bakfietscoalitie alle straatverlichting gaan vervangen door led: een soort van profileringsdrang. 'Klimaterie', die ten koste gaat van de veiligheid.
Aan deze kant van het plein was er bijna niemand. Dat krijg je dan, met al die automatische betaalmiddelen. Je hebt helemaal geen stationsgebouw meer nodig. Iedereen gaat gewoon naar zijn spoor. Zelfs Starbucks wist hier niet te overleven. Sinds kort zat er een filiaal in van Madmum, een plaatselijke koffiebrander. Tenminste, dat is waarmee ze duchtig uitpakken. De prijs is er dan ook navenant. ‘Lokaal en asociaal rijmt,’ betoogde hij steeds. ‘Dit is niet voor de gewone burger! Hier drinken alleen de goedverdieners! En toeristen. Volgens mij kopen ze advertentieruimte in die toeristische gidsen. Want zo lekker is die koffie niet eens. Het gaat over het concept, de zogeheten beleving. Dààr draait het tegenwoordig allemaal om.Het moet gaan over de inhoud!, hoor je de politici altijd blèren. In de horeca is het steeds vaker andersom: je eet er eenheidsworst. Maar wel telkens in een ander interieur. Je koopt er goed gevoel. Het gebak is korte keten. Best lekker, het smaakt alleen wrang naar veel te duur. Onder de vlag van goed voor het klimaat krijg je tegenwoordig alles verkocht.’ Joost ging, enigszins gehaast, maar lopen deed hij nooit, op de vrouw af. ‘Echt een goede indruk maak ik vast niet,’ dacht hij, ‘met die zes blikken in mijn kraag. En maar hopen, als hier straks iemand bij me komt staan, dat ze niet ruiken dat ik al wat opheb.’
‘Dag mevrouw!,’ sprak hij, terwijl hij zich over haar heen boog. Ze had een bloemenkleed aan, in een soort van badstof: zwart met zware, voornamelijk fel oranje-roze bloemen erop. Het viel niet goed uit te maken welke soort, anemonen, dacht hij. Ze was voluptueus en had een behoorlijk diep decolleté en droeg een puntbeha. Ze scheen ergens in de jaren tachtig te zijn blijven steken. Ze leek een beetje op een oude tante, die was van hetzelfde type: eenmaal omgevallen raakte dit soort van dames zonder hulp niet opnieuw rechtop. Hij maakte het één keer mee, dat hij haar vond, gelukkig wel binnen. Ze lag roerloos, te wachten totdat er iemand op zou dagen. Je zou denken dat zo iemand dan op zijn minst toch wat spartelt, zoals een schildpad die op haar rug is gevallen. Maar deze tante lag erbij alsof de uitkomst haar niet deerde. Haar blik verried slechts een smachten naar een einde: dood of levend, dat maakte niet echt uit. Het kwam gelukkig snel weer goed met haar. Geen gebroken heup of zo, want dat is het ticket naar het woonzorgcentrum.
Bij zijn tante was de uitkomst vrij duidelijk. Bij deze dame lag de ontknoping minder voor de hand. Ze keek hem aan, merkwaardig genoeg een beetje neutraal. ‘Alles in orde?,’ vroeg hij. Dat leerde hij tijdens een EHBO-cursus. Een slachtoffer dat aanspreekbaar is geeft een belangrijke indicatie over de toestand. Met die redenering kon hij het eens zijn. Maar de vraag ‘alles in orde?’ was toch een beetje ongelukkig gekozen. ‘Ach, meneer … Ik ben gevallen,’ zei de dame. ‘Ja, dat mag ik hopen,’ antwoordde Joost. ‘Ligt u hier al lang?’ ‘Ik weet het niet, meneer.’ ‘Ik ga een ambulance bellen, mevrouw. Ik wil u graag rechtop helpen, van de koude grond af, maar ik ga het niet doen.’ Nooit zomaar een slachtoffer verplaatsen, had hij geleerd. Hij regelde snel een ziekenwagen. ‘Ik blijf hier bij u. Kan ik misschien iemand voor u bellen?’ ‘Zou u misschien mijn man kunnen verwittigen? Solvay, Ernest. Mijn gsm zit in mijn handtas. Mijn god, die zal ongerust zijn.’ ‘Ik zie geen enkele gemiste oproep, mevrouw. Die paniek zal dus wel meevallen,’ zei hij een beetje cynisch. ‘Hoe precies heet uw man?’ ‘Solvay. Ernest.’ ‘Dat is me toch een fenomeen,’ ergerde hij zich, ‘dat omdraaien van die namen. Waarom zetten mensen toch in ’s hemelsnaam hun voornaam achteraan?’ ‘Goed. Solvay. Ernest?,’ grinnikte hij. ‘Wat grappig. Hier, achter het station, ligt een Ernest Solvaystraat. Bent u misschien familie van de echte?’ ‘Heeft hij mij nog steeds niet gebeld?,’ vroeg de dame, terwijl ze hem mistroostig aankeek. Joost belde het nummer. De man was beleefd en gaf aan, enigszins onverschillig, verder af te zullen wachten. ‘Hoe komt het eigenlijk dat u zo ongelukkig ten val kwam?,’ vroeg Joost. ‘Zie je dat trapje?,’ wees de dame. ‘Ik stapte er geloof ik naast. Ik val tegenwoordig wel vaker. Mijn evenwicht is niet meer wat het was.’ Joost keek naar het trapje en vervolgens opnieuw naar het ganse plein. ‘Het is dan ook volstrekt idioot hoe dit plein ontworpen is,’ troostte Joost. ‘Het is helemaal opgetrokken uit goedkope arduin, uit China geloof ik. Spekglad. Maar wel spotgoedkoop. Op die manier win je die openbare aanbestedingen natuurlijk vanzelf. Oneerlijke concurrentie heet zoiets toch, niet? En die trapjes zijn inderdaad erg venijnig. En ze leggen ze tegenwoordig overal. De tijd van glooiende niveauverschillen is voorbij. Ik dacht als kind altijd dat het Ladeuzeplein plat was. Maar toen ze het opnieuw aanlegden verschenen er plots trapjes. Helemaal overlangs, in de vorm van een boog. En gaande van een centimeter of tien naar nul. Loop er maar eens met je rollator over! Onlangs ging ik er zelf bijna onderuit! Spiegelglad! Het was dertig graden. Maar het had voor het eerste in weken nog is geregend. Je zou denken dat alleen de straten dan glad zijn. Vanwege het niet weggespoelde bandenrubber op het asfalt. Ach, veiligheid is in deze stad al lang geen thema meer. Ik zie het ook bij mij in de straat. Ze willen er de groenste stad van Europa van maken. Niet zomaar een groene stad, maar meteen ook de allergroenste stad! Overal verschijnen lelijke bloembakken. De straatverlichting vervangen ze door van dat energiezuinige led. Aan de overkant van de straat zie je al geen hand meer voor ogen. Ze laten die lampen op halve kracht schijnen. Kassa! Dat dààr nu eens tegen geprotesteerd zou worden!’ ‘Ja,’ zei de dame, die intussen al wat meer kleur kreeg. ‘Dat vallen schijnt ook wel iets erfelijks te zijn. Vertigo geloof ik dat het heet.’ ’Dat ken ik,” zei Joost. ‘Ik heb verpleegkunde gestudeerd. Iets met het orgaan van Corti in uw oor.’ ‘Horen doe ik nog prima,’ zei de vrouw. ‘Hahaha, u begrijpt het niet. Uw evenwicht wordt geregeld in uw oor. Maar uw zwaarlijvigheid doet er wellicht ook geen goed aan.’ Ik ben net tien kilo afgevallen!,’ antwoordde de dame enigszins gepikeerd. ‘Ik keek zonet even ongewild in uw boodschappentas,’ zei Joost. ‘Ik zag er zo’n zakje van bij de bakker inzitten. Doordrongen met van die vetvlekken. Dat is wellicht niet van het volkorenbrood dat erin zit.’ ‘Laat me één keer raden: een Berlijnse bol!’ ‘Nee, geen Berlijnse bol!,’ verweerde de dame zich. ‘Een rijsttaartje!’ ‘O ja,’ zei Joost. ‘Dat had ik kunnen raden aan de naam op het zakje. U kocht het bij Bultynck! Daar hebben ze de beste rijsttaartjes van de streek! U bent een echte kenner! Ik koop mijn rijsttaartjes al dertig jaar bij Bultynck. Van thuis uit gingen we er niet. Mijn ouders zwoeren bij de bakker even verderop bij ons op de hoek. Lang niet de beste bakker, maar het was vooral gemakkelijk. Dat is typisch mijn moeder. Dat deed ze haar hele leven en dat doet ze nog steeds: ze winkelt alleen maar op de gemakkelijkste plek. De kwaliteit is ondergeschikt aan de ligging.’
‘Over ligging gesproken: Bultynck ligt daar toch ook wel een beetje eigenaardig, zo naast de seksshop. Aan de andere kant heb je de Pinky, nog zo’n legende. Ze hebben er hooguit tien soorten belegde broodjes, maar ze zijn uit de kunst! Het is te zeggen: vroeger was dat toch zo. Ik kom er al eeuwen niet meer. En daarnaast heb je dan de l’eXtase. Grappig toch? Vorig jaar ging ik er nog eens naar binnen. Ik zocht een pornoboekje. Een lange uitleg, het was alleszins niet voor mezelf, maar goed. Ik dacht daar een gore man achter de kassa aan te treffen. Het was na de middag, ergens doordeweeks, ik geloof op een dinsdag. Alleszins niet op een maandag, want dan zijn ze daar gesloten. Tot mijn grote verbazing zag ik er een oma staan. Ze begroette me vriendelijk. Ik keek even wat rond. Maar omdat ik niet meteen van plan was daar lang te blijven sprak ik haar aan. Weet je, het is in zo’n winkel altijd een beetje kwestie van normaal te doen. Zeker niet giechelen of zo. Dit is immers die mensen hun broodwinning. Heeft u soms nog gewone pornobladen?, vroeg ik. Het viel me op dat de winkel vooral zat volgestampt met accessoires en kledij. Vroeger, ik kwam er niet zo vaak hoor, hooguit een keer of twee, in Oostende, ver weg van huis, weet je wel, was het meteen de gigantische wand met boekjes die de aandacht trok. Dat was altijd de moeite om in te kijken! Want dat soort van gore spul kon je toen nergens anders te pakken krijgen. Zo leerde ik ook Long Tall Johnny kennen. Een zwarte! Ik meen toch dat hij zo noemde. U begrijpt wel wat ik bedoel. Maar dat was nu dus duidelijk niet meer het geval. Er waren nauwelijks boekjes. Alles vind je nu gewoon op het internet.’ ‘Daar ben ik niet meer in mee,' antwoordde de dame op de grond. ‘Nee, bij mijn moeder is het net zo. Maar goed, je vindt dus alle porno van de wereld gratis op het internet. Dus was mijn vraag aan de oma in de seksshop op zijn minst niet beledigend.’
‘Do,’ wees ze naar een rekje in de hoek, ‘Doo ston er nog innigte. Er zen nog een poor kalanten die doo noo vroogen.’ Ze was nog een echte dame van hier, een Leivenès, zoals we zeggen. In het rekje stonden dan wel een paar opties, er zat alleen niks tussen wat ik zocht. Maar ik kocht, al was het maar uit sympathie, een nummer van Chicks. Volgens mij bestaat dat blaadje al tientallen jaren. Mijn vriend Polle en ik vonden er ooit een exemplaar van. Letterlijk in de struiken, in de speeltuin, bij het zwembad. Ik zweer het u: in een speeltuin! Ik herinner mij het fotootje van de hoofdredacteur nog goed. Hij leek op Willem Duyn. Kent u die?’ ‘Die naam zegt me wel wat,’ antwoordde de dame. ‘Niet te verwarren met Willem Duys. Willem Duyn was de man die zong over Willem. Die van: Willem, wat heb je grote haanden! Een bek vol gouwe taanden. Hij zag er echt uit zoals de Hollandse mannen uit de jaren zeventig: met van dat halflang, golvende en ongewassen haar. Ze droegen een te grote bril, soms met van dat gefumeerde glas. En ze hadden een hoefijzersnor: zo’n dikke, een walrussnor bijna. Maar deze heette Roger, geloof ik. Ik herinner me een lezersbrief: Beste Roger, mijn kutje heeft nog nooit zo heerlijk gevoeld! Ik verzin het niet. Gaat het een beetje?
‘Ik begin het koud te krijgen,’ zei de dame.
(Wordt vervolgd)
Foto: 2024, 28 mei, Herent (België). Foto: Bart Cloots.
Comments