Novelle
In De avond overschouwt de held, Joost, een wat onbevredigende date en de uren daarna in de stad. Gerard Reve’s De avonden dient als insteek.
De avond is ook als luisterboek beschikbaar op uw favoriete podcastkanaal of rechtstreeks hieronder. De novelle werd 'ingelezen' door de de oude Reve zelf.
‘VAN JAKLIEN? Of Marjolein Bastin? Vroeger had je van die onverwoestbare tekenaressen. Je zag ze overal in de lage landen terugkomen. Die namen, en ook de Bond Zonder Naam: de spreuken, de bolkaarsen, het is erfgoed.’ 'Ja. Ik weet alleen niet meer of het Jaklien is. Het ontgaat me even. Gek, ik kijk er elke dag op, meerdere keren per dag. En nu kan ik niet op die naam komen.' 'Dat globaliseren heeft er toch flink de sfeer uitgehaald,' zei Joost. 'Het had toch wel wat, dat hier een zeker sfeertje hing van: ‘Dit is van ons, zij zijn van ons.’ 'Jaja,' blies de dame. Toen bleef het stil.
Ergens loeiden sirenes maar het leek eerder dat naar ze verderaf reden in de plaats van dichterbij te komen. 'Ja, jongens,' pufte ook Joost, terwijl hij op het uurwerk van zijn gsm keek. Toen zag hij de klok van het stationsgebouw. 'Dat ding heeft nog nooit de juiste tijd aangegeven. 2023! Je zou denken dat zo’n stationsklok toch per satelliet is aangestuurd!Simultaan met de atoomklok! Het mag een wonder heten dat er niet meer ongelukken gebeuren. Ik hoop dat de uurwerken van de machinisten wèl gelijk lopen. Daar kan ik me blauw aan ergeren. Geef nu toe: in een stationsomgeving mag je nu toch wel het juiste uur verwachten. Jezus.' De dame leek stilaan een beetje uitgepraat te zijn. ‘Wachten duurt lang,’ zei Joost bij zichzelf. ‘Je kan maar beter wat afleiding zoeken. Ook al omdat dat mens pijn moet hebben. Ze is verdomd kranig. ‘ 'Dus,' zei hij, 'dan zijn mijn kinderen en uw kleinkind van dezelfde generatie. Mijn dochters zijn van ’98 en 2000. Handig, vooral dat laatste. Godsamme, die wordt 24. Het gaat vooruit …' 'Ja, Conny is dus ook zoiets. Op die leeftijd was ik zelf al moeder. Weet u, de partner van mijn dochter is niet de vader van haar kind. Een topkerel hoor. Hij maait het gras wanneer wij in Spanje overwinteren. Maar met Conny schijnt het niet helemaal te boteren ... Haar vader is een paracommando. Typisch wat voor Kristel.' 'Heet ze zo, uw dochter?' 'Ja. Ze gaat steeds meer op mij lijken. Jammer genoeg … In haar jonge jaren was ze echt zo’n frêle meisje. Heel erg kwetsbaar. En je ziet dat dan van verre aankomen dat ze gaat vluchten in de armen van zo’n stoere kerel. Ze ging nochtans veel uit hoor. Ik wist alleen nooit met precies wie. Maar volgens mij was het niet met die kerel. Maar waarom vertel ik dat nu? O ja, om maar te zeggen: het was niet dat ze een kasplantje was. Maar toch had ze kennelijk iemand nodig die haar beschermde. Paracommando’s … Dat zijn speciale mannen.’ 'Ik denk, van alle para’s die ik ken, het zijn er een viertal, wist ik het ten eerste al heel erg vroeg dat ze het zouden worden en is er ten tweede geen een nog van getrouwd.' 'Deze had nog een groter probleem,' zei de dame, een beetje geheimzinnig. Ze is een vat vol verhalen, dacht hij, ze blijft maar gaan. 'Deze was homo. Het is te zeggen: nog steeds, natuurlijk. Dat moet niet meegevallen zijn.' 'En al helemaal niet in die tijd …’ ‘Ik weet eigenlijk niet of Conny dat aanvaard krijgt.' 'Dat was me toch zo afzien vroeger, dat uit de kast komen …' 'Ja, de band met zijn ouders knapte. En plots, ik begrijp die mensen niet zo goed, daarmee ook de band met Conny. Het is toch geen hoerenjong? Dat kind treft geen enkele schuld! Je denkt dat we er zijn. Maar er zijn nog steeds mensen die niks, maar dan ook niks te maken willen hebben met homo’s en al wat daar rond hangt. Ik denk dat ze aanhangers van het Vlaams Belang zijn. Dat is zo erg voor dat kind … En ik geloof dat ze het nooit heeft kunnen loslaten, dat haar vaders wezen, enfin zijn geaardheid, de oorzaak is van die breuk.' 'Ziet Conny haar vader nog wel?' 'Geen idee. Ach voor mij hoeft het allemaal niet. Heel gek hoor, maar er is eigenlijk geen band. Of toch nauwelijks. Verdriet dat wel. Niet om een verbroken relatie. Maar om een relatie die er nooit echt heeft mogen zijn. Dat zijn verschillende dingen. De ene was er en de andere is er nooit geweest. Wie weet, ooit … Godverdomme, die heup.’ 'Ja,' beaamde Joost halvelings, 'ik denk inderdaad dat u prijs heeft. In dat geval mag ik hopen dat u de eerste tijd geen grooste plannen heeft. Dat is een stevige revalidatie.' 'Ja,' antwoordde de dame, ‘al lijkt het ervan af te hangen aan wie je het vraagt. De ene zegt van wel, de andere zegt van niet. Sommigen zeggen dat je binnen de week weer aan het stappen moet.' 'Barbaarsheid, dat is het. Ik heb het niet begrepen op kinesisten. Nooit gehad. Niet mijn type van mens geloof ik.' 'Gelukkig zijn ze er. Stel je voor dat je op eigen houtje moet revalideren.’ ‘Ik ben ervan overtuigd dat een mens zijn grenzen kent. Dat van: “het is normaal dat het pijn doet,” ik geloof er allemaal niks van. Ik hoorde onlangs nog van een dame met een gebroken knie. Niks aan de hand, had de orthopedist gezegd. “Ligamenten die wat geraakt zijn”. Beetje kiné en klaar. Dus gaat die dame naar zo’n klojo die haar op een trampoline laat springen. “Auw, auw, auw,” riep de dame, “dit is niet uit te houden”. “Dat hoort erbij,” zei die debiel, “blijf maar springen, dat is goed!’’ Een paar dagen later was haar knie natuurlijk compleet in frut vaneen.’
‘MAAR VERTEL EENS: GEPENSIONEERDEN, ZOALS U EN UW MAN, WAT DOEN DIE EIGENLIJK GANS DE DAG?' Hij liet een haast symbolische stilte. 'Op onze kosten.’ 'We staan iets na achten op. Dan ontbijten we, samen. Van zodra het kan, doen we dat in de veranda. ’s Winters is het daar te koud. En dan leest Ernest de krant. Leest u weleens de krant? Als je die van A tot Z wil lezen ben je daar wel een tijdje mee bezig hoor … Ik lees meestal een boek. We zouden tv kunnen kijken, maar dat is iets wat we niet gauw zullen doen. We kijken ook nog heel ouderwets tv, gewoon naar wat ze uitgeven.’ ‘Laat me raden,' zei Joost. 'U eet wit brood.' 'Ja, hoor, dat bruine brood, daar moeten we niks van weten.' 'Ik val er tegenwoordig ook weer voor,' zei Joost. 'Ik ben helemaal verslaafd aan hagelslag. Heel gek, ineens was het er, geen idee waar het vandaan komt. Hagelslag op een witte boterham, met margarine. Alles wat slecht is. Maar o zo lekker. Ik heb mijn hele leven wit brood gegeten. En mijn moeder eet het nu nog steeds. Ze moppert elke dag over haar darmen. Maar dat bruin brood daarbij misschien zou kunnen helpen, daar wil ze niet bij stilstaan. Mijn vader at smeerkaas. En wij deden mee. VOL-VET was zijn merk. Dat was toen een luxegoedje. En mijn moeder at chocolade. Van Côte d’Or. Van Jacques, toen de grote concurrent van Côte d’Or, kregen we niks. Iets met het flamingantisme van mijn vader, geloof ik. De fabriek stond nochtans in Eupen, niet eens in Wallonië. En dus aten wij als kereltjes altijd smeerkaas en chocolade bij een witte boterham met margarine. Met zulk dieet staat vandaag Kind & Gezin aan je deur.' ‘O,' zei de dame. 'We halen simpelweg geen chocolade meer in huis. We kunnen er niet vanaf blijven. Nee, we eten eigenlijk altijd confituur. Dat klinkt banaal, maar daar is onderling veel verschil in hoor. Je moet er van een goed merk kopen. En confituur, géén jam, dat is louter suikersap met gelatine. Bij confituur heb je tenminste nog wat vezeltjes binnen.’ ‘Ik had zo’n beetje mijn vaste soorten. Rum raisin en Croc-o-d’Or, geloof ik dat het heette: melkchocolade met gepofte rijst, eigenlijk PopRi, maar dan in de vorm van zo’n gewone reep.’ Het bleef even stil. Joost zag op de benen van de vrouw bulten. Hij dacht dat ze blauw zouden zijn. Want zo zagen ze er uit, destijds bij zijn grootmoeder. Hij had er het raden naar, vanwege de nylonkousen.
Plots kwam er meer volk op het plein. Mensen staken over, kriskras en zijdelings, aan weerskanten, om naar de sporen te gaan. 'Het Depot is gedaan,' zei hij. 'Het zal me weer wat geweest zijn. Van dat volkje hoeven we geen hulp te verwachten.' Ze trokken de aandacht van een jongeman. Joost zag hoe hij de anderen in zijn groepje gebaarde dat hij even naar hen toe zou komen. 'Hoeienovend,' zei hij met een West-Vlaams accent. 'Alles hoed hiere?’ ‘Die volgde dezelfde EHBO-cursus dan ik,’ dacht Joost. ‘Goeienavond? Ik dacht het niet. En nee, alles is niet oké.' Het zou een Reuzegommer kunnen zijn, van die soort was hij: blond en iets te lang haar, in zo’n irritante coupe, en duur gekleed, dat zag je van ver. 'Mevrouw is gevallen,' zei Joost. 'Jok, da mag ‘khopen. Wat ee ze?' 'Het is in orde,' zei Joost, lichtjes geïrriteerd, hij voelde aan alles dat hij deze jongen niet mocht. 'U kan gaan.' 'Da gaan ‘k zelve beslissen, e meneer. Ek benne kek docteur en ek moet stoppen en goan kieken aster zich zoiet as tees veurendoet.' 'Het is in orde,' zei Joost nogmaals. 'De ambulance is onderweg en ik ben verpleger.' De man kwam zachtjes dichterbij zitten.'Lustert hier. Ek bepoal da. En weete woaroem? Tanders pleeg ek sjchuldig verzuiwm.' De man had gedronken, dat kon Joost heel goed ruiken nu. 'Het is in orde, meneer,' kwam de dame tussen. 'Komt u van het Depot?,' vroeg Joost. 'Voorzekersjt. En ek had een schjitterende ovond. En gi goat hem ni verbrodden, verstoan?' 'Wat bent u gaan kijken? Laat me raden: Flip Kowlier? Het Zesde Metaal?' 'Allemoal misj, moatje. Wi zen nor Brihang wezen kiekn. En ’t woar vrie goed.' 'Brahim, Brihang … Ik gooi die gasten allemaal op een hoop. Is dat die kerel met zijn steentje in zijn schoen?' 'Brahim, das ne rapper, moat. Ne prutser. Brihang da’s weirelds, klinkunst met een ghrooote k.' 'Ik vind het maar niks, al die dialecten,' zei Joost.
'Dat es geen dialect,' zei de dokter. 'Da’s West-Vloams.' ‘Tanguy, tes welle zeu,’ riep een andere snaak. 'We goan onzen treijn nog messen.' 'Steekt et goed in eur koptje: Brihang es nen ehte groëte meneer.’
'REUZEGOMMERS. OF TOCH ZOIETS,' ZEI JOOST. 'Ik herken dat gespuis van ver.' 'Ik verstond er niks van,' zei de dame. 'Dat was West-Vlaams.' 'O, ik vind dat verschrikkelijk,' zei de dame. 'Vooral hoe ze niet de moeite doen zich verstaanbaar te maken.' 'Je moet er eens op letten hoe ze ook voortdurend alles verkleinen,' zei Joost. 'Onlangs trok een vriend van mij ten strijde tegen het gebruik van het woord zeetje. Vergeefse moeite. Ze doen het met alles. Waarom zeggen ze stiftjes en niet stiften?' 'Omdat een stift iets kleins is, zeker? 'Het zijn niet eens stiften: stiftjes betekent boterhammen.' 'Boterhammetjes dus. Maar dat zeiden wij vroeger ook wel: 'eet uw boterhammetjes op.' 'Ja, dat is ook waar.’
Vanop het perron klonk gejoel en gelach. 'Waar zouden die naartoe gaan? Meestal woont dat soort lui hier ergens in een veel te duur kot. En komen ze met de wagen. Dit is onze toekomst he: onze dokters van morgen.' 'Ach, ze zijn nog jong,' zei de dame ... 'Nee, nee, dit is een ander volkje! Onlangs zat ik op restaurant, en toen kwam er zo’n kliek binnen. Het was in Het Fonduehuis.' 'Ooo, Rudy’s Fonduehuisje!' 'Neen, het Fonduehuis! Niet huisje! Nu doet u het zelf!' 'Maar dat heet toch zo?' 'Om te beginnen is Rudy daar al jaar en dag weg. En, het is waar, het is nog niet zo heel erg lang geleden, het heet nu gewoon “huis”. Gedaan met die verkleining! Het is trouwens geen huis meer. Het is daar gigantisch uitgebreid. Enfin, er kwamen dus van die kerels binnen. Je ziet het al onmiddellijk aan hun kledij. Ik ben al lang niet meer thuis in die merken, maar in mijn jonge jaren zou het Cacharel geweest zijn. Of Chipie.' 'Hahaha, of Millet, nog zoiets.' 'Juist. Natuurlijk kwamen ze niet ongemerkt binnen. Er is vast een of andere norm die bepaalt dat ze er goed uitzagen: weer dat blonde coiffure, en ook altijd een beetje een bruine teint, alsof ze steeds net terug zijn van het skiën, ook al valt er niet te skiën. Normale mensen zoals u en ik komen een zaak altijd enigszins bedeesd binnen. Tenminste zo doe ik het: een beetje discreet, niet storend, de anderen zitten al in hun flow van de avond en ik ben de laatste die dat wil verstoren. Ik wil vooral uitstralen: van mij zal u geen last hebben. Dat is dus precies het omgekeerde van wat van die kereltjes afspat: “Hier zijn we!” etaleren ze, “En beeldt u zich niks in: wij zijn hier de man!” Ze hoeven niks te zeggen. Hun lichaamstaal spreekt voor zich: hoe ze vooral niet om zich heen kijken, hoe ze hun dure jas weghangen, hoe ze gaan zitten. Hoe ze bijvoorbeeld niet hun beurt afwachten. Ze vragen niet eens de kaart en bestellen meteen wat flessen wijn. Niet de huiswijn in glas of karaf, nee, gewoon de duurste van de kaart. En vervolgens, ik zag het gebeuren, vlogen ze zonder ophouden in de drank. Alsof het limonade was. Ze wisten van de all-informule flink te profiteren, dat moet je ze nageven.’ 'Oo, vreselijk,' zei de dame, 'zoals de Russen op vakantie!’ 'Hola, voorzichtig met dat soort van stigmatiseren, hoor! Maar ik weet wat u wil zeggen. Onlangs was ik in een restaurant waar je kon blijven bijvragen, zoveel je maar wilde. Er was echter één spelregel: wat nog op tafel stond wanneer iedereen gedaan had met eten diende te worden bijbetaald. Geniaal! Dat zet de rem op dat soort overmoedig en vooral respectloos opscheppen.' 'Dat is goed bedacht!,’ zei de dame. 'Die gastjes bleven maar bijbestellen, ook wijn. Ik zag hoe de jonge serveuse, die nochtans echt goed was, ze bediende ook onze tafel, steeds nerveuzer worden. Want vanaf wanneer kan je zulk een tafel beginnen weigeren? Af en toe gingen de meesten van hen roken. Dan bleef er een van die gasten over. Die bleef zich maar volproppen, ongelooflijk. Hij scheen geen verzadigingsgevoel te hebben. Bij het syndroom van Down zie je dat ook weleens. Ondertussen bleef hij zich ook maar vol hijsen met wijn. Hij werd steeds meer dronken. Ze werden allemaal steeds meer dronken. En ze begonnen rare mixen te maken. Of mayonaise met de lepel te eten, dat soort dingen. Dat deden mijn kinderen toen ze zes jaar waren, in de Chiro. Ranzenspel heette dat. En toen kwam de ultieme cocktail: lopend kaarsvet in de wijn. Stoer.' 'Bwaak,’ zei de dame. 'Weet u wat ik zo vreemd vind aan dat soort rijkeluiszoontjes? En vooral dan na de zaak Sanda Dia? Dat ze hun afkomst niet proberen te verbergen. Ik zou, mocht ik nog maar een beetje op een Reuzegommer lijken, onder een steen kruipen. Er alles aan doen dat ik er niet van werd verdacht er ook zo een te zijn. Me distantiëren, mijn haar afscheren, vuile kleren aandoen. Niks daarvan. Je herkent ze van verre. En ze zijn eigenlijk zo zielig. Maar ze hebben het niet door. Het jammere is: wij hebben last van hen, maar zij niet van ons. Wat een rotmentaliteit toch. Maar goed, ze zijn er. Het valt vooral te verbazen dat we hun ouders zo op handen dragen. Het zijn onze dokters, CEO’s. Keien in hun vak. Alleen is het daar achter de schermen vaak een puinhoop. En al helemaal geestig wordt het wanneer ze hun fratsen niet eens kunnen verborgen houden. Wat moet er in godsnaam worden van de kinderen van Vincent Van Quickenborne? Weet u, ik werk in de psychiatrie. En ik mag niet uit de biecht klappen … Maar wat er achter de gevels allemaal gebeurt ...
DE AMBULANCE ARRIVEERDE. Joost voelde zich wat overbodig worden. Hij werd genegeerd. Het was best een aantrekkelijke dokteres, een mooi figuur, dat zag hij onmiddellijk, en ze droeg haar haar in een leuke hoge staart. 'Staarten die hoog staan gaan altijd vrolijk heen en weer,' wist hij. 'Met een lange paardenstaart heb je dat veel minder. Hoge staarten hebben iets speels, iets meisjesachtig.’ Hij lette evenwel op tegen wie hij dit soort dingen zei. Voor je het weet word je weggezet als een pedofiel of een pervert. Vroeger, wanneer een ouwe viezerik is een keertje met een jonge griet scharrelde, werd daar eens flink om gelachen. ‘Jaja, een ouwe bok lust ook wel eens een groen blaadje! En dan grinnikte iedereen en gingen ze door met de orde van de dag. Vandaag word je daar genadeloos voor veroordeeld.
De politie kwam erbij. 'Basisprocedure. Zo meteen gaan ze na of ik geen grappenmaker ben. Die dame ligt daar, onmiskenbaar en met pijn. Maar toch zullen ze zich luidop afvragen of deze hulpoproep gerechtvaardigd is. Hola, daar heb je er weer zo eentje!’ zei hij bij zichzelf. 'Nu hebben we er hier al twee van die staartjes! In de sociale sector, dààr moet je tegenwoordig zijn. Vroeger was dat heel anders.' Er was nog een tweede politieagente bij, maar die trok de aandacht veel minder. 'Vroeger waren ze allemaal zoals deze. Van die fat bottom girls. Queen. Zou er nog één zender zijn die dat nummer durft te spelen? Werken in de sociale sector was destijds, toen ik studeerde, een kwestie van roeping. Het was er bezaaid van de aseksuele vrouwen die hun zingeving alleen maar wisten te halen uit “zorg dragen voor”. Ze konden uitsluitend van zichzelf houden ‘doorheen’ iemand. Zoiets als: ik zorg, dus ik besta. Ongelooflijk hoeveel dikkerds er waren. In een beroep dat toch enige vorm van voorbeeldfunctie in zich draagt. Maar frustraties leiden tot compensaties. Ik maakte het vaak genoeg mee. Volstrekt uitgeput van de niet-aflatende zware zorg, het heeft geen vergelijk met de luxepaarden van vandaag, tankten ze zich weer vol met een mengeling van ziekenhuissoep, die eeuwige pralines, supermarkttaart en zelfgebakken cake.’
'WIE WE HIER HEBBEN!,’ RIEP EEN AMBULANCIER, MISSCHIEN WAS HET WEL DE SPOEDARTS, NAAR HET STAARTJE VAN DE POLITIE. 'Hee, Ben! Alles goed? Ook weer aan het werk?' 'Zoals je ziet. Nog één keer en dan is het trakteren!' 'Daar gaan we weer,' dacht Joost. ‘Kijk deze melkmuil succes hebben! Ja, hij ziet er goed uit, ik zal het niet ontkennen. Maar dit is zulk een voorspelbaar antwoord! Ik geloof dat het een gemeenplaats heet. De traktatie-mop. Maar mijnheer is spoedarts. Dat erotiseert vast fel. Maar pijn doet het natuurlijk wel.’
Excuseer, moet ik hier nog langer blijven?, vroeg Joost. De agenten keken hem licht verveeld aan.
(Einde van deze 6-delige cyclus.)
Foto: 2024, 28 mei, Herent (België). Foto: Bart Cloots.
Comments