top of page
Foto van schrijverJoost Elli

De avond: Hoofdstuk 6-7

Novelle


In De avond overschouwt de held, Joost, een wat onbevredigende date en de uren daarna in de stad. Gerard Reve’s De avonden dient als insteek.

De avond is ook als luisterboek beschikbaar op uw favoriete podcastkanaal of rechtstreeks hieronder. De novelle werd 'ingelezen' door de de oude Reve zelf.




NAAST  DE NACHTWINKEL LAG EEN KEBABZAAK. De man was altijd bezig. Hij stond altijd vlees te scheren en Turks brood te vullen. En nog nooit had hij er ook maar iets naar buiten zien gaan. De groenten, dat zag hij van ver, leken elke dag vers, freshly chopped heet dat bij Burger King. En de homp vlees werd steeds kleiner. Er werd moeite gedaan, door iemand, geen idee of het steeds dezelfde man was die hij zag, ze leken ook altijd zo op elkaar, om de zaak aangenaam aan te kleden. De grillplaat en de vleesspie, en ook de friteuse, waren overkapt door een ogenschijnlijk authentieke schoorsteenkap in koper. De hygiëne leek oké, in tegenstelling tot wat hij vaak al in andere soortgelijke zaken zag. Aan de overkant was een soortgelijke keet. De wand hing vol met schreeuwerige pancarten: foto’s van allemaal dezelfde troep in vale kleuren. ‘Hoed je voor menukaarten met foto’s,’ wist hij. ‘Een heel slechte indicator. En ga nooit naar van die tenten die voedsel uit alle windstreken serveren. Dat is gegarandeerd rommel. Je kan beter naar iets gaan waar er maar drie dingen op de kaart staan. Dan weet je dat je wat goeds krijgt. En de vriendelijkheid in die barakken laat vaak te wensen over. Zou het wat cultureels zijn? Hoewel ze in van die veredelde tenten als de Walhalla ook niet overlopen van enthousiasme. Echt met veel zin verkopen die gasten hun waar nooit. Ze kijken altijd een beetje alsof je ze gaat uitschelden of iets racistisch gaat zeggen. Een grote kebab alstublieft. Dat schrijven ze dan steevast op. Ze vragen niet: wat mag het zijn? Neen, ze kijken gewoon en je wordt dan geacht je wensen kenbaar te maken. Dan volgt de vraag: welke saus? Kwaad bijna, suggererend dat het eigenlijk heel vervelend is dat die vraag altijd gesteld moet worden.' ‘Waar ik nog nooit bij stilstond,’ vroeg hij zich plots af, ‘is of die saus nu eigenlijk in de prijs inzit? In de frituur betaal je die bij, dat is zeker. Zou zo’n kebab goedkoper zijn zonder?’


HIJ STAPTE DE NACHTWINKEL BINNEN, KEURIG RECHTOP, ALSOF HIJ WILDE BEWIJZEN DAT OOK MENSEN MET FATSOEN ZICH HIER BEGEVEN. ‘Die jongen groet nog steeds niet,’ mompelde hij in zichzelf. ‘Ik kom hier al jaren. Zoiets is onder ons Belgen ondenkbaar. Als we maar vaak genoeg in een winkel komen worden we wat familiairder met elkaar. Een soort van tutoyeren, maar dan omgekeerd. Weer vast iets cultureels.’ Hij liep op zijn doel af, naar de laatste twee koeltogen. ‘Zo gewiekst zijn ze wel,’ viel hem eerder al op. ‘Het is geen oen. Hij zet zijn bier achterin. Je moet verplicht langs de chips en de chocoladerepen.’ Het is een oneindige rij van rommel, links. Rechts staan, gelukkig wel keurig van elkaar gescheiden, maar het is toch opletten, de bolognesesaus  het stoofvlees  en de natte hondenbrokken. Achteraan stond een man op een ladder. ‘Ongelooflijk hoeveel personeel hier altijd rondhangt,’ bedacht hij zich telkens. ‘Een soort van winkeldetectives, denk ik. Zou die baas die kerels allemaal in geld betalen? Of: hier jongens, de Bifi-rollen moeten op, neem maar mee. Welterusten.’ Ergens vanuit een zijdeur dook er nog een jongen op. Ze praatten druk met elkaar, in het Arabisch. Ze riepen bijna. ‘Dat hebben die lui altijd, altijd doen alsof er van alles aan de hand is. Voor wie in godsnaam stouwen ze hier die rekken toch zo vol?’ Eén keer kon hij zich herinneren dat hij zelf ook eens gebruik maakte van zo’n winkel, voor wat anders dan voor sigaretten en alcohol. Dat moest met Kerst geweest zijn, ongeveer vijfentwintig jaar geleden. Voor een pak Pampers.’ De man met de ladder stond precies voor de koelkast die hij nodig had. Een tijdje geleden, iets met de energiecrisis, had die slinkse zijn frigo’s uitgeschakeld. Het is te zeggen, hij liet ze maar halftijds draaien. Je zou denken dat de drankjes dan nog koel genoeg zijn, maar vergeet het. Thuis kan je zoiets trachten te doen, maar dan moet je de deur wel dichtlaten. Hier gaat die om de haverklap open. Langdurig zelfs. Hier komen van die dralers die het nooit zullen leren: eerst kijken en dan pas opendoen. Maar goed, die lummel zag dus toch in dat dit onmogelijk zo verder kon. Of misschien ging de verkoop erop achteruit. Ja, het heeft toch wel wat: zo’n felverlichte glazen kast met allemaal kleurige blikken erin. Die bijna letterlijk schreeuwen om gekocht te worden. ‘Ik ga proberen of het mij lukt,’ zei hij tegen de man op de ladder. Hij wist nog steeds niet wat die daar deed. Hij stond met zijn hoofd bijna tegen een tl-lamp, misschien was daar wat mee. Maar het kon net zo goed te maken hebben met de dozen, chips, bovenop de koelkasten. De man hield hem in de gaten terwijl Joost de deur opende en er drie halve liters gele Gordon’s Scotch uithaalde. Hij twijfelde even, met de deur open, of hij toch niet voor de grijze, zwaardere blikken zou gaan. ‘Niet doen,’ zei hij luidop. ‘Laat de wijsheid zegevieren.’ Eigenlijk, nochtans notoir drinker als hij was, proefde alles wat boven de tien en een half procent alcohol ging, alleen nog als alcohol. Dat was exact wat die gele blikken waren. Grijs gaat richting twaalf. Het proeft als vergif. Het mag een wonder heten dat die dingen nog zomaar mogen worden verkocht, in deze tijd van regeldrift en opgestoken vingertjes. ‘Het is gelukt,” sprak hij weer tegen de man. ‘Ach,’ dacht hij, ‘die begrijpt er vast weer geen snars van. Goed, nu nog drie blikken Stella. Halve liters en nee, geen kleintje extra.’ Dat deed hij weleens: naar buiten wandelen met zes halve liters en één gewoon blik, dat hij dan onmiddellijk op straat uitdronk, in het aanschijn van de winkel. Om de eerste nood te lenigen. Zes halve liters: drie Scotch, drie Stella, niks anders. Dat is het beproefde recept. Daar heb ik daags nadien net niet teveel last van. Geen Cara en zeker geen Jupiler. Gek, want ik ben bijna groot geworden op Jupiler. En zeker ook niet die bedrieglijke cold-grip. Wat voor een verkooptruc is me dat! ‘Houd langer koel!

Eigenlijk, bedacht hij zich terwijl hij in de kassafile stond om te betalen, ben ik niet zozeer grotere hoeveelheden gaan drinken, maar vooral sneller. Waar is de tijd dat Polle lastig deed wanneer ik halve liters kocht! Begon hij te mopperen dat het bier daarin warm werd. Wat een kapsones. Die tijd ligt lang achter ons. Langzamerhand gingen we alsmaar meer pinten drinken. We zagen mekaar niet per se langer, maar we dronken gewoon veel sneller. Dat is nu ook het geval. Eigenlijk wil ik zo snel mogelijk dronken worden. Met gezelligheid heeft het nog maar weinig te maken. Het volk in de file zag er niet bepaald succesvol uit. Een wat zenuwachtige veertiger schoof met lege handen aan. ‘Let maar op,’ zei hij in zichzelf, ‘die koopt eerst sigaretten, wellicht het kleinste pakje, en dan een fles sterke drank.’ En zo geschiedde. Hij zag die types tegenwoordig steeds vaker. Of misschien lette hij er gewoon vaker op. Het soort van gasten dat er ongetwijfeld ooit goed uitzag, maar er nu vooral met een afgezopen kop bijliep. Afgeleefd. Die des duivelse drank. Figuren als Werner De Smedt,’ zo trachtte hij het altijd uit te leggen. Uiteraard slechts desgevraagd, hij praatte immers nooit uit zichzelf. Gelukkig is het niet onomkeerbaar. Hoe liep Bianca er destijds bij?’ illustreerde hij die theorie, al werkte die uitleg natuurlijk alleen maar bij wie Bianca kent. ‘Ze was nog maar een schim van zichzelf. Helemaal afgezopen. Alle fruitigheid weg. De scheiding. Typisch. Maar kijk nu eens? Oké, ze wordt wat ouder, maar hey - wat een wijf blijft dat toch.’


VOOR HEM STONDEN TWEE JONGENS VAN EEN UUR OF ZESTIEN. Te trappelen, wellicht van de speed. Het  kon ook van die drankjes zijn, die ze nu zouden gaan kopen. Troep in van die blitse kleuren. Rijkeluiszoontjes leken het niet. Maar hij moest toegeven dat ze zich welopgevoed gedroegen. ‘Yo,’ riep de kleinste naar de kassier, terwijl hij onophoudelijk in beweging bleef. De kassier scande de blikken in en wachtte. Dat deed hij altijd. Joost wist niet of het lag aan het feit dat hij het overbodig vond om de prijs te vermelden of omdat hij gewoon het getal niet in het Nederlands kon lezen. De snaak betaalde cash. ‘Houd de rest,’ zwaaide hij joviaal. Hij hoefde daarvoor geen dank. Gehaast stoof het duo de winkel uit. Om god weet wat nog snel af te handelen. Zes blikken van een halve liter is best veel om met twee handen vast te houden. Gelukkig, dat is zo met alles wat je vaak doet, werd hij er steeds behendiger in. Hij zette ze op de toog, die onnatuurlijk hoog was, nog voor de twee brassers goed en wel weg waren. ‘Hallooo!,’ klonk het dan, altijd met dezelfde toon van opluchting. De kassier tikte de prijs zonder te kijken in. Dan ging het altijd hetzelfde. Er kwam geen prijs, die viel af te lezen. ‘Met de kaart alstublieft.’ Waarna in een fractie van een seconde een piep volgde en het bedrag op de betaalterminal verscheen. Met souplesse betaalde Joost dan contactloos. En tussen al die handelingen door, vroeg hij om een zakje. Elke keer. Dat hij dan onmiddellijk voor zich op de toog gegooid zag, echter niet helemaal van harte. Al die tijd bleef de man achter de kassa stoïcijns voor zich uitkijken. Het leek alsof ze met één of andere duistere ruil bezig waren die snel en vooral onopvallend moest gebeuren. Ik maak het zo vaak mee: ongelikte beren in een winkel. Je zou denken dat iemand die in een winkel staat van mensen houdt. Maar ondertussen weet ik wel beter. Van een product houden en het verkopen zijn twee verschillende dingen.’ De onverschilligheid kan nog groter worden: soms staat hij met zijn AirPods in de winkel. Hij is dan altijd druk in gesprek. Zaakjes aan het regelen of met zijn moeder aan het bellen, wie zal het zeggen? ‘Sommigen van die Arabieren, hebben het fatsoen om even niet te praten,’ wist hij. Maar deze jongen niet. Toch was het niet dat hij Joost niet mocht. Op een avond vergat hij zijn betaalde sigaretten op de toonbank. Enkele minuten later stormde de kassier buiten, en riep hem in - laat ons zeggen, op die typische tongval na - vlekkeloos Nederlands, na. ‘Mijnheer, mijnheer, jij vergat jouw sigaretten.’ “Het lijkt er altijd op dat die gasten een tijdje in Holland hebben gewoond, die typische g zit daar toch vaak in,’ bedacht hij zich. ‘Dank je wel, heel fijn dat je dat doet,’ zei Joost. De kassier liep achterwaarts, druk gebarend terug naar zijn winkel: ‘Hey, jij hebt die sigaretten betaald, man, geen probleem.’ Hij rapte het bijna. Zo zijn ze wel, zaakjes doen, maar wel eerlijk.

Precies op het moment dat hij buitenkwam hoorde hij de klok acht uur slaan. ‘Dat blijft me toch iets hebben, die klokken. Hoe lang gaat het duren vooraleer daar aanstoot aan wordt genomen?’ Onlangs nog, herinnerde hij zich, kwam er een buurtcomité in opstand tegen het eenmalige klokkengelui van een gastorganisatie: een of andere religieuze gemeenschap, die er aan hield om dat om zes uur in de ochtend te doen, de reden waarom was hij een beetje kwijt. Cisgender witte mannen waarschijnlijk, die zeurpieten. Hij wandelde naar zijn fiets, die even verderop stond, naast een groepje van drie jongeren. ‘Het is toch gek, hoe onveilig het hier voelt als de duisternis invalt,’ bedacht hij zich. ‘’s Zomers is het hier heel anders. Daar heb je de Smullende Heks. Een serpent van een wijf, maar wel goed spul. Ze is nog de enige die hier overblijft als witte mens. Om de hoek is het ook begonnen. Daar waar die stationsbrasserieën vroeger Belgisch waren worden ze stilaan overgenomen door ‘vreemden’. Zo werden die vroeger door iedereen genoemd. Nu mag alleen mijn moeder dat nog zeggen. Een voordeel van die volkscafé’s is dat ze teren op alcohol. En dat is iets waar die kleurlingen meestal weg van blijven. Een beetje hypocriet eigenlijk, dat ze leven van de verkoop van dingen die henzelf wordt verboden. De Smullende Heks wint het met voorsprong op dat Frietcafé. Overgewaardeerd. Ze hebben het niet begrepen: er is geen vaste friturist, geen vaste bakker. Ze denken dat een machine het over kan nemen, maar dat kan je toch moeilijk ernstig nemen. Tegenwoordig zie je van die volautomatische zaken die worden bestierd door een familie Nepalezen. Wat niet per definitie fout is, die Nepalezen bedoel ik dan.  Een van de beste frieten die ik ooit at was bij een Hollandse frietchinees. Maar die werkte ambachtelijk. Het eerste frietcafé in België. En meteen ook het laatste, mag ik hopen. Elke keer als ik er naar binnen kijk staat er iemand anders achter die machine. Op die manier bakt elke randdebiel frieten. Afgelopen week was het een soort sprinkhaan: graatmager maar vol cholesterol. Hij werd door een andere klant herkend, een dame. “Hey, werk je nu hier?” riep ze. Hij scheen het niet erg te waarderen. Een man van twaalf stielen en dertien ongelukken. Die je in de loop der jaren in verschillende horecazaken op ziet duiken. Over familiariteit gesproken: soms kunnen vaste klanten ook een wig drijven tussen de toevallige passant en de ober. Die laatste is dan vaak in gesprek en neemt de bestelling met een half oor op. Zo van: kan u alstublieft uw keuze maken, dan kan ik verder praten. In Café Central zit het vol met van die aanstellers. M’as tu vus. Kijk, dit is wat toeristische gidsen het café van de locals noemen en ik ben er één van. Ik ben wat meer dan een ander. Vroeger, in de parochie hier even verderop, had je er ook nog zo een. Die deed er alles aan om vaste stamgast te zijn. Heel soms zie je ze nog, van die gasten die om een uur of zeven nog in hun werkpak van Infrabel of de groendienst naar huis waggelen. Dat zijn de mannen waarvan de kinderen later zeggen: “vader dronk”. Dàt zijn de stamgasten. De klanten waarvan Madame X, de moeder aller prostituees, zegt dat ze, eens hun leven gebeterd, bij haar langskomen om de genegenheid. Het is jammer dat de échte waard is verdwenen.’

‘Ach, daar heb je dat Hotel Industrie,’ mijmerde hij. Hij was intussen de hoek omgedraaid en begaf zich nu pas echt in de stationsbuurt. ‘Ze zetten er Nepalezen in. Daar moet je eerst al een poos op zitten wachten. Het is niet het soort van obers die de wacht optrekken. Neen, ze zitten ergens verscholen en duiken plots uit het niets nu en dan op. Dan is het een kwestie van snel zijn, want vaak zijn ze even rap weer weg. Dit soort obers houdt niet van opdienen. Lag het aan hen, dan haalde je je drankje aan de toog. Dit soort obers brengt je een witte Chimay in een glas dat uit de vaatwasser komt.  Je mag je bier zelf inschenken. Waarschijnlijk zijn ze bang om af te gaan. Want een schuimkraag krijg je met een glas  uit de vaatwasser nooit. Ze hebben niet het minste verstand van bier schenken. Het weerhoudt de schoeljes er niet van er vlot zeven euro voor te vragen. Dienst en btw inbegrepen staat het meestal op elke pagina. Daarna: één rekening per tafel. Wat een kapsones. Ik dacht dat de klant koning was. Er worden bij die Chimay geen nootjes geserveerd. Dat hebben die losers niet door: ze denken dat het geld kost, terwijl het oplevert. Het is simpel: wie zout eet drinkt meer. Dan vraag je, na veel te lang wachten, of je nog een tweede trappist kan krijgen. En dan komt die beledigende vraag, in het Engels: you want a new glass?. Het zal godverdomme wel zijn. De luiwammes hoeft het niet eens af te wassen want dat doet die vermaledijde machine in zijn plaats.'


(Wordt vervolgd)

Foto: 2024, 28 mei, Herent (België). Foto: Bart Cloots.


33 weergaven

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Comments


bottom of page