Kessel-Lo, 26 februari 2021
Beste Koen
Gisterenavond rook ik voor het eerst dit jaar lentelucht. Ik vernam al van die vroege uitkom, op het nieuws, iets met jubelende, in horden verplaatsende mensen. Maar pas sinds gisteren dus, praat ik er ook echt over mee.
Als taalpurist moet je dit interesseren: het wintert en zomert, maar het lentert nooit. Nochtans, als er één seizoen is wat mensen doèn dan is het de lente. Kriebelen heet het in de plaats. Dat veronderstelt blijdschap, mij eerder verwart het.
Jij leest ongetwijfeld Marieke (of Lucas - het hangt van de dag af) Rijneveld. Ik mag hen wel. Hen verkiest regen boven zon. “Iedereen zit dan in zijn huis, lekker makkelijk,” zei hen. “Schijnt de zon, loopt het overal vol met mensen. Word ik geacht naar het park te gaan.” Ik begrijp hen.
De eerste zon belooft beterschap. Ze ontgijzelt ons de donkerte, alles wordt weer makkelijker, klinkt het. Ik werp graag even de new age van Louise Hay tegen. Ze staat wellicht niet in jouw boekenkast, dat begrijp ik, maar wees kort ontvankelijk: ‘Er is geen goed weer, geen slecht weer, er is alleen maar weer’.
Corona zwengelt het lentehunkeren aan: mensen denken wat anders nodig te hebben, buiten zichzelf, nu is dat het zogenaamde mooie weer, om zich goed te voelen. Blijkbaar allemaal, vertellen de krant en het nieuws … Herinner je Blaise Pascal: alle miserie op de wereld komt voort vanuit het feit dat een mens niet met zichzelf in een kamer kan zijn.
Een psychologe sprak mij over cliënten voor wie corona best mag blijven bestaan. Er wordt niets verlangd. Die mensen halen het journaal niet.
Op 18 maart 2020 om 12 uur was ik in de stad, de eerste lockdown. Winkels draaiden de deur op slot. Het leek opnieuw die onwezenlijke zonsverduistering, 1999: uit het niets, bij hoogmiddag, sliep het dierenrijk in. Nu was het de mensheid. Ik liep nog zo goed als alleen. Heerlijk, dichter bij de verlichting kom ik wellicht nooit.
Bij de omslag naar het winteruur dankt mijn goede vriend Paul de hemel. Sommige mensen houden van schemer. “Die corona ontgaat ons een beetje,” lachte een collega. “Wij hebben blijkbaar niet zoveel vrienden.” Ik ken weinig betere paren.
De wachtlijsten bij de psycholoog zàten al vol, met mensen die de gezellige bedrijvigheid waarnaar zo wordt verlangd niet aankunnen. Ik reken mezelf daar een beetje bij. Elk ander jaar gaat het over het vallende bladeren, winterblues met vitamine D-tekort, bottende bomen en burn- en bore-outs. Nu heet alles corona.
Het was niet beter voor COVID-19. De eetklinieken waren volboekt en in de krochten van het internet vonden zelfverminkende jongeren elkaar. Er wordt vast niet vaker gedronken door corona. Ik denk dat het ànderen zijn, misschien stopten er wel juist meer verslaafden. Voor wie het geluk alleen maar buiten zichzelf blijft zoeken veranderen niets. Weer kunnen reizen en dansen zal het antidepressiva-gebruik niet doen dalen.
Hoe is het trouwens nog met Stoffel, de schildpad? Ik heb hem altijd gekend. Als er één heuglijk feit is dat de lente aankondigt, dan is het wel de ontwakende Stoffel. Ik vraag me af welk lot hem is overkomen nu het ouderlijke huis leegstaat. Stoffel is mij een stichtend voorbeeld: wat er ook gebeurt, hij doet steeds zijn ding. Het lijkt me wel wat, zo’n schild. Als er wat teveel herrie is, hop naar binnen. Voor Stoffel is er alleen zichzelf. En toch is hij zo graag gezien. Het maakt hem goudeerlijk. Het stemt tot nadenken.
Zeer genegen,
Je kozijn
Joost.
Comments