top of page
  • Foto van schrijverJoost Elli

De afdeling Angst & Depressie

Vijftien jaar geleden verbleef ik kort in de psychiatrie, in het crisisinterventiecentrum (CIC), daarna op de afdeling Angst en Depressie. Het is van het beste wat me ooit overkwam. Al lag dat niet echt aan de behandeling. Veel waardevoller was wat zo vreselijk lotgenotencontact heet. Dat woord ademt ziek-zijn. Niettemin trekt de term lot me erin aan. Want zo voelt een groep in crisis: puur bij toeval raakten we tegelijkertijd de weg goed kwijt. En dreef het lot ons samen. Dat schept een band.

Het werd vooral een levensles. Op elk gebied. En met name als zorgverlener leerde ik nogmaals hoe het vaak beter niet moet. En waarom kleine attenties ertoe doen.


“Ah, daar is die nieuwe opname,” klonk het vanuit de verpleegwacht. “O, dat is een man!? Dat is toch Elli, niet?” Mijn aanmeldingsformulier lazen ze kennelijk maar half. “Ga jij of ik?” Echt gevochten om mij werd er niet.

“Halloooo.” Dan toch nog. “Ik ga met u mee, zie.” Ik dacht ze me vriend ging noemen. “Dit is uw kamer.” Tot zover het onthaal.


Hoe lager geschoold, hoe normaler het contact. Een logistiek assistente praat niet als een boek. “Welkom, Joost,” zei ze. “Eerst is het wennen, maar de meeste mensen zijn hier graag. Ze zijn niet ziek. Ze hebben gewoon even te veel zorgen gehad. Kom, we roken een sigaretje.” Dàt is wat je wil horen.


Een opname eist wat van een mens. Je hebt er maar beter zin in. En houdt van vertellen. Het begon met een praatje met een verpleger, op de spoedgevallendienst, in een box die op alles behalve een gesprek was voorzien. “Dit is iets voor de psychiater,” oordeelde hij kundig. ”Blijft u rustig wachten.”

In zo’n borstelhok hoop je de hele tijd dat ze je niet vergeten. Het is altijd opgelucht ademhalen als er iemand binnenwaait. In het beste geval zegt die iets, het is raden naar wie het is, maar je bent tenminste nog eens opgemerkt.


Eén passant bleef. “Goeiedag,” zuchtte hij. “Vertelt u het maar.” Met wie had ik de eer misschien?

Ik hield het kort, want hij bleek snel overtuigd. Of verveeld. “Dat lijkt me inderdaad iets voor de psychiater,” klonk het mummelend. Zo, ik sprak dus met een geneesheer-assistent. De echte arts, de prof, hoefde het gelukkig niet van mijzelf te horen. Dat is meestal zo.


Zo ging het naar het CIC. Laatste euvel: het intakegesprek met de teamcoördinator. Dit was de échte baas, hij deed de schifting, hier moest het in één take goed zijn.

Drie keer hetzelfde verhaal brengen gaat flink vervelen. Maar ik deed het goed: ik won een entreeticket.


Beatrijs nam de honneurs waar en maakte de kennismaking officieel. Mijn échte begeleidster, Monica, zou pas de volgende dag weer werken. Deze vierde keer vertelde ik dus voor de vorm.

De zichtbaar ervaren Beatrijs was moe. Om den brode gezeur aanhoren valt niet te onderschatten. En uitgerekend tijdens de middagdip vertelde daar een jongetje vermomd als volwassene een pulproman met slechte afloopt. Beatrijs stelde gelukkig geen vragen. Ze kreeg het geeuwen niet onderdrukt. Daar zat ik dan, mezelf afvragend of ik misschien niet een klein beetje flauw deed. En was er de professional die bevestigde: jouw verhaal is zò saai.


De volgende ochtend. Ergens, in Het grote boek van de psychiatrie, een paar eeuwen terug, moet hebben gestaan dat bij een verblijf in de ggz een dagopening hoort. Over de zin ervan werd sindsdien niet meer gepraat. Dagopeningen kende ik vooral vanop kamp. Daar hoorde een dansje bij. Gelukkig bleef het hier bij een kringgesprek, nog zo’n onverwoestbare traditie.


Een bebaarde verpleger op leeftijd heette mij welkom. Met een zeemzoeterig “zoek u maar een plaatsje.” Hij wreef zich daarbij in de handen.

Vragenrondje. “Joost!,” gilde hij uit. Hij kletste op zijn dijen en ging glimlachen. “Vertel eens! … Hoe zit jij hier?” Dat is een andere manier om te vragen: “Ça va, Joost?” Nu ja, hoe zat ik daar? In een kring met een stel losers, zoals ik, die de ratrace niet bijgebeend kregen: dronkaards, zelfverminkers, afgeslagen vrouwen, psychoten, marginalen, depressievelingen klootzakken en gepiercete grieten met anorexia of boulimie. Ça va wel dus.


Voor de duidelijkheid: een kringgesprek onder malloten heeft iets geweldig helends. Want wars van alle gekkigheid was het CIC vooral een plek waar je kwetsbaar mocht zijn. Het was dat ongelooflijke samenhorigheidsgevoel wat ons bond en kracht gaf. De grote veranderingen vonden ’s avonds plaats, bij elkaar. De dagen waren niet zinloos. Maar het verschil werd gemaakt na de kantooruren. Dat was ook voor mij, als psychiatrisch verpleegkundige, een les in nederigheid.


“Vertel eens,” zei Monica, na de dagopening. En dus ratelde ik, niet van harte, voor de vijfde keer mijn miserie af. Tegen een drieëntwintigjarige schoolverlater …

Natuurlijk moeten mensen de gelegenheid krijgen in hun vak te groeien. Alleen is de vraag of een jongere met vaak nauwelijks enige levenservaring dit soort belangrijke rollen kan opnemen.


Met het kennismakingsgesprek hield de behandeling op het CIC in feite meteen ook op. Officieel heet dat een obeservatieperiode. De meeste patiënten hopen dan op een verlengde opname op het aangelegen Angst en depressie. Wie mag gaan wordt bekeken als een winnaar. A&d was de stap vooruit: drie maanden residentiële opname, het grote werk, de échte psychiatrie.


Ook hier bleek het belang van de therapieën eerder relatief. Het waren de pauzes, de middagwandelingetjes, de avonden, de vrijdagnamiddagen op café, met de groep die het hem deden. Dat mogen leven zonder filter: “Godverdomme, wat een lastige week. Wat een waaien in mijn hoofd, ik word er gek van. Ik ben hier vier weken en nog steeds laat ik me verrassen.” En dan keek er iemand naar je en liet zien dat hij het helemaal begreep. Zonder te vragen waarom of zonder te zeggen dat het wel zal over zou gaan. Het was goud waard.


Geen psychiatrie zonder ergotherapie! Wie niets om handen had kon altijd wat gaan schilderen, boetseren of een smyrnatapijt maken. Wat de toekomst ook zal brengen, in de psychiatrie zullen er smyrnatapijten zijn. Tot zover niks aan de hand. Nu en dan was de aanwezigheid verplicht. En werd bijvoorbeeld in alle ernst gevraagd je gevoel vanuit een bol klei vorm te geven. Op zich niet zo heel erg, mochten er geen gewichtige conclusies uit worden getrokken. Na een tijdje ging ik gewoon spijbelen.


Een andere topper was de bewegingstherapie. Mij hoef je er niet van te overtuigen dat beweging belangrijk is, ik doe het elke dag, een tip uit De depressiekuur, een behandelingsvorm van depressie zonder pillen. Bijzonder boeiend.

De therapeute was best aardig en het was zelfs een moment om naar uit te kijken. Ik was er natuurlijk een beetje bang voor, dat spreekt voor zich. Ik ben namelijk geen sporter. Maar als uitlaatklep van opgekropte woede en frustraties kon het tellen.


Af en toe ging het een versnelling lager. En met name naar het einde van je opname toe werd het ook steeds meer ernst. Want wat er uitziet als een spel is wel degelijk een onuitputtelijke bron van observaties.

Tijdens de laatste sessie waaraan iemand deelnam werd een voertuig van hem of haar gemaakt. Een uitzonderlijke ervaring. Je had nu zo’n beetje een bijgeschaafd zelfbeeld, nu was het tijd dat de anderen konden laten zien hoe zìj jou zagen. Dit was het orgelpunt, de apotheose: kreeg je een voertuig dan zat de behandeling erop. Hier kwam alles samen: je nieuwe ik in beeldende kunst.


De opdracht was eenvoudig: de groep maakt een voertuig en alles wat in de turnzaal voorradig was mocht daarvoor worden gebruikt. De gelukkige wachtte buiten.

Toen het voertuig klaar was mocht ik erop plaats nemen. Ik werd getooid met een laken en kreeg moussen ballen en kegels in mijn handen gestopt. Elk van de groepsgenoten vertelde wat ze precies in mijn voertuig hadden gestopt en waarom. Zo zagen ze me dus. Als een pompombal of een indiacapluim. Of als een grote mousse bal: gegroeid, opengebloeid, zacht, geen hoek af. Er werd gehuild. Ik was helemaal klaar voor een nieuw leven. Ik werd een prachtig voertuig.



Vind je deze blog leuk? Geef hem onderaan een hartje!

Deze blog delen op Facebook of Twitter? Klik op de knop linksonder en klaar. Een comment op de sociale media toevoegen is ook altijd leuk.

2006, 14 december, Leuven (afdeling Angst en Depressie, Sint-Pietersziekenhuis, voormalige Campus Sint-Pieter UZ Leuven) (België). Foto: Sofie Adams.


De nieuwste campagne van Te Gek!? heet Wellicht maakt depressie bespreekbaar. Lees er alles over op wellicht.be.


Met oprechte dank aan al het personeel en medepatiënten van het CIC en A&D van die tijd. Ik doe er graag een beetje cynisch over, maar ik had er écht de tijd van mijn leven.

Gerelateerde posts

Alles weergeven

Jean Paravent

bottom of page