top of page

DEEL 1: NIETS IS ZOALS HET LIJKT

​

1. Inleiding: de moeder van alle misvattingen

​

JE: Het is een beetje jammer dat de eerste alinea's de indruk kunnen wekken dat Verslaafd aan liefde een lastig boek om lezen is. Haak daar met andere woorden niet meteen op af, ze zijn niet representatief voor wat erna komt. Vanaf de vijfde alinea gaat het beter. Meer nog: op weinig andere plaatsen in zijn andere boeken schrijft Jan Geurtz zo helder en gevat over wat een verslaving nu eigenlijk precies is.

​

Liefde is een vreemd verschijnsel: het kan aanleiding zijn tot zowel het hoogste geluk dat we ooit ervaren maar ook tot de allerdiepste ellende en pijn. Wanneer bijvoorbeeld degene waar je al maandenlang over fantaseerde zich plots voor je ogen in de armen van een ander werpt, dan heb je na al die vreugde meteen ook de meest pijnlijke teleurstelling ervaren.

 

Verslaafd aan liefde gaat over liefde en lijden, maar veel meer nog over hetgeen binnenin ons wat liefheeft en pijn lijdt, en dat is onze geest. We herkenen de ware aard van onze geest niet en daardoor hebben we ook een fundamenteel onjuiste kijk op het verschijnsel liefde. En dus ook op de liefdesrelaties die eruit voortvloeien. Het gevolg ervan is dat we in onze relaties eigenlijk zélf degene zijn die al die pijnlijke ellende creëert waaraan de liefde nu juist een einde aan zou moeten maken.

​

De oorzaak van de meest fundamentele misvatting is gelegen in onze geest, en met name met de relatie met onszelf. Daar gaat dit boek over. Preciezer: de oorzaak ligt in de manier waarop we ons verhouden tot en reageren op onze eigen gedachten en emoties. We hebben het hier over die diepere laag van onze geest waarin de oorzaak ligt van heel veel lijden.

 

Het leren begrijpen van deze oorzaak is soms erg lastig. Het vraagt een open geest die eerst onderzoekt alvorens te oordelen. Je geest is hier onderzoeker en onderzoeksobject in één.

​

Bij alle verslavingen valt één patroon op: ze zijn allemaal het gevolg van een streven naar meer geluk en naar minder ellende. Maar juist de manier waarop men naar meer geluk streeft, veroorzaakt de verslavingsellende. Juist de manier waarop men van pijnlijke gevoelens tracht af te geraken, veroorzaakt steeds meer pijnlijke gevoelens.

 

Een verslaving is hét voorbeeld van een contraproductieve reflex: het effect van de is precies het tegenovergestelde van wat je ermee beoogt. Het verslavende middel is bedoeld om een einde te maken aan een lastig gevoel en in de plaats daarvan een prettig gevoel te creëren. Dat lukt dan telkens heel eventjes, tijdens de roes, maar tegelijkertijd versterkt het gebruik van het middel de negatieve gevoelens die men er juist mee wilde bestrijden.

​

Alle ogenschijnlijke voordelen van verslavende middellen blijken slechts korte opkikkers in een gestaag neerwaarts gaande spiraal naar steeds meer miserie. Daardoor wordt het middel ook steeds noodzakelijker om af en toe ten minste eventjes aan de ellende te kunnen ontsnappen.

 

Het idee dat het verschrikkelijk lastig is om te stoppen, is een illusie die door de verslaving zelf wordt in stand gehouden. Precies deze angst voor het stoppen is de essentie van het verslaafd zijn. De angst vervult zichzelf. Maar vanaf het moment dat de verslaafde geest zijn eigen misvatting doorziet, is hij vrij. 

​

Heel dikwijls blijken de negatieve gevoelens die men met het verslavende middel probeert te bestrijden al tijdens de opvoeding zijn aangeleerd. We worden er door onze ouders als heel vroeg op gewezen dat we blijkbaar niet goed genoeg zijn zoals we zijn, en dat we dus eerst moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. Dat veroorzaakt in kinderen een fundamentele onzekerheid en zelfafwijzing en die gaan ze als volwassenen koste wat het kost proberen te bestrijden en gebeurt dat dus met verslavende middelen.

 

Contraproductiviteit van goede bedoelingen heeft altijd te maken met angst: doordat we weglopen voor die angst, creëren we juist de gevreesde gevolgen.

Ook in relatieproblemen duikt de contraproductieve reflex geregeld op: de manier waarop partners proberen de relatie te redden, laat hun relatie-ellende juist toenemen, tot op het moment dat de breuk onvermijdelijk is.

En er zit bovendien achter dit mechanisme nòg een diepere en verbijsterende reflex: 

 

Juist de manier waarop we streven naar liefde en geborgenheid vergroot onze eenzaamheid en afhankelijkheid en maakt dat we ons geluk – als zich dat af en toe voordoet – ongewild en onbewust om zeep helpen. 

 

De manier waarop we streven naar een liefdevolle relatie en deze in stand te houden, veroorzaakt vaak net het mislukken van die relatie, en ook de pijn van eenzaamheid en verlatenheid is er het gevolg van. En deze diepe pijn bij het stuklopen van een relatie moedigt ons ook weer aan om een nieuwe liefdesrelatie te zoeken. Of soms juist om deze uit de weg te gaan.

 

Heel vaak verknallen of verkorten we ons geluk door de manier waarop we ons eraan vasthouden. We vergroten of verlengen onze ellende door de manier waarop we ervan proberen af te komen.

 

De vergissing waarover dit boek gaat is tamelijk hardnekkig en ingesleten. En ze keert ook vaak terug: ze ontstaat telkens opnieuw door onze reactie op de gevolgen van de vorige. Telkens opnieuw creëren we ons lijden en verknallen we ons geluk.

In dit boek zal je de patronen leren herkennen waarmee je je negatieve gevoelens probeert kwijt te raken en daardoor juist telkens weer opnieuw oproept.

 

Voorbij de hele cyclus van het verlangen naar liefde, het vinden van liefde, het weer kwijtraken van liefde en het vreselijk missen van liefde is er een staat die geheel vrij is van dit krampachtige streven naar liefde en erkenning, om de simpele reden dat die staat zelf liefde is. Het is mogelijk en haalbaar om jezelf te bevrijden van het streven naar liefde, door je te realiseren dat die liefde altijd al bij je was. 

NIETS IS ZOALS HET LIJKT
1. Inleiding: de moeder van alle misvattingen

2. De eerste laag van onze identiteit: het negatieve geloof

​

Al het lijden ontstaat door onze gehechtheid aan een onjuist zelfbeeld. (Boeddhistische wijsheid)

​

De opwindende sfeer die rond verliefdheid hangt schijnt zijn spanning vooral te ontlenen aan de twee kanten die het op kan gaan: er is zowel de kans de totale aanvaarding als de kans op de meest diepe afwijzing. Maar ook nog bij alle latere, volwassenere vormen van liefdesverlangen blijft die tweespanning er zijn, al is het vaak in bedekte vorm. Denk bijvoorbeeld aan de vrouw die weleens alleen op vakantie wil gaan, maar bang is voor afwijzing van haar partner. Of bekijk jezelf en zie hoe je vaak in zowel de toenaderingsfase als in de stabiele fase van een relatie bijna voortdurend in dat spel van hoop en vrees zit. Niet dat je dit in de stabiele relatie ook voortdurend zo aanvoelt: je bent immers meestal al zo goed ingespeeld op de omstandigheden en op je partner dat je deze gevoelens met succes vermijdt. Je weet natuurlijk perfect welk gedrag je beter kunt laten en welk gedrag vrij zeker beloond zal worden. En je leeft dus zoveel mogelijk binnen deze veilige grenzen van het voorkomen van afwijzing en het opwekken van waardering. 

 

Het vermijden van afwijzing laat zich het duidelijkst zien in de omgang met de geliefde, maar we doen het bij iedereen. Je hoopt op respect voor je rechten en je bent bang voor verwerping. We zitten heel dikwijls gevangen in dat dilemma van hoop op erkenning en angst voor afwijzing aan de ene kant en van zelfafwijzing aan de andere kant. En de oorzaak van deze fundamentele hoop en vrees is gelegen in de aard van de relatie die we met onszelf hebben. Anders gezegd: het ligt aan ons zelfbeeld, onze identiteit. Onze identiteit, ons zelfbeeld heeft namelijk een structuur die helemaal wordt bepaald door zelfafwijzing.

De kern van ons zelfbeeld is dus zelfafwijzing. En bovendien is er een aversie tegen die zelfafwijzing! Samengevat kunnen we dit benoemen als: ‘het negatieve geloof’. 

 

Niemand wordt met dat negatieve geloof geboren, en toch heeft iedereen het. Tijdens de eerste tien jaar van zijn leven ondervindt het kind (aanvankelijk onbewust) dat het niet langer zonder voorwaarden wordt bewonderd of gekoesterd en verzorgd. Het moet namelijk veranderen om die verzorging en waardering als het ware te verdienen. Het eerste zelfbewustzijn bij een kind ontstaat bij het beëindigen van de aanvankelijke en vanzelfsprekende totale aanvaarding. Er komt afwijzen voor in de plaats en het corrigeren van onwenselijk gedrag. Dit is allemaal heel normaal maar dat neemt niet weg dat we niet mogen onderschatten welke diepe angsten er bij dat kind mee gemoeid kunnen zijn.

In tegenstelling tot bij volwassenen is voor een kind het ‘ik-kan-niet-leven-zonder-jou-gevoel’ een  realiteit.

Alle diepe gevoelens van afhankelijkheid die we als volwassen mens soms kunnen voelen, bijvoorbeeld in een moeilijke liefdesrelatie, vinden hun oorsprong in deze begintijd van de opvoeding. Elk mens heeft zijn eerste levensjaren doorgebracht in een werkelijke afhankelijkheid en in een fundamentele angst voor afwijzing. En het is die angst die de diepste kracht is achter ons levenslange streven naar liefde en erkenning van anderen.

 

Ons negatieve geloof, ons diepste gevoel van niet goed genoeg te zijn, is de basis van ons zelfbeeld en dus ook van alle liefdesrelaties. Maar let op: dit is niet gelijk aan het ontkennen van de mooie en liefdevolle aspecten die ook deel uitmaken van de meeste liefdesrelaties. Maar het is wel het uitgangspunt waarmee je je huidige of toekomstige relatieproblemen kunt onderkennen en oplossen.

​

Kijk bij jezelf eens naar de relatiecrisissen die je ooit al hebt meegemaakt. Probeer daarbij die ellende en beknelling opnieuw te voelen: die angst om de ander kwijt te raken, die verschrikkelijke  hoop en onzekerheid of de ander jou nu wel of niet wil. En zie dan dat schrijnende gevoel van nodig hebben, van het niet zonder kùnnen, dat frustrerende gevoel van machteloosheid, die gevoelens van falen en zwak zijn, van schuld en verwijt.

​

Als  je deze gevoelens nu nauwkeurig gaat bekijken, dan zie je dat in die pijn elk gevoel van eigenwaarde verdwenen is. Dat is het negatieve geloof, je diepste zelfafwijzing.

 

Dat negatieve geloof is dus wat anders dan de rationele opvatting die je over jezelf als volwassene hebt. Je weet immers best dat je een goed schrijver bent, of slim of ontwikkeld enzovoort. Je weet dat je kunt liefhebben en er kan  zijn, zorgen voor ook, voor degenen die je liefhebt. Maar als een geliefde je verlaat, of je bent te lang alleen zonder liefde en erkenning van iemand is, dan kan ineens dat gevoel van waardeloosheid opduiken of van angst, minderwaardigheid en mislukt te zijn. Plots heb je er niks meer aan, aan die wetenschap dat je best een goed en leuk bent. Immers, dat gevoel van zelfafwijzing is gewoon veel sterker. En dàt is nu precies je negatieve geloof en de kern van je zelfbeeld.

 

Het is uiterst belangrijk dat je dit negatieve geloof benoemt. Dat is niet eens lastig, want je kent het goed genoeg. Maar je hebt ook altijd heel erg je best gedaan hebt om ervoor weg te lopen, om het bedekt te houden met de andere aspecten van je zelfbeeld. En daarom is het goed om nu een begin te maken met het niet weglopen ervoor en met je aandacht erop te gaan richten.

​

Ga in gedachten terug naar de crisissen in je leven: momenten van verlating en eenzaamheid, of wanneer je iets heel dierbaars kwijtraakte, of het moment waarop iets heel belangrijks mislukte. Tracht dan eens of je dat diepe zelfafwijzende gevoel in een paar woorden kan omschrijven.

Als je er een of enkele gevonden hebt, blijf dan even rusten in het besef dat dit het geloof is dat je ten diepste over jezelf hebt, ook wanneer je het niet voelt.

 

- Ik ben waardeloos

- Ik ben stom

- Ik ben slap

- Ik ben zwak

- Ik ben slecht

- Ik ben een egoïst

- Ik ben onbetekenend

- Ik ben gewoontjes

- Ik ben niet goed genoeg

- Ik ben een mislukkeling

- Ik ben een loser

- Ik ben onopvallend

- Ik ben middelmatig

- Ik ben laf 

- Ik ben lui

- Ik ben niks

- Ik ben raar

- Ik ben minder

- Ik mag er niet zijn

- Ik doe er niet toe

- Ik hoor er niet bij

- Ik ben tot last

 

Gefeliciteerd! Dit is dus de illusoire basis van je illusoire identiteit. Dat  overigens niet betekent dat de ellende die eruit voortvloeit niet echt heel werkelijk aanvoelt. Het betekent wel dat het betrekking heeft op wat je geleerd hebt te geloven wat je bent.

​

Doe vervolgens de Spiegeltest (de uitleg volgt later).

Ga voor een niet al te kleine spiegel staan, zorg dat je alleen bent en op een moment dat je niet gestoord kan worden. 

Kijk naar je spiegelbeeld. Doe dit zonder positieve of negatieve bedoelingen, kijk dus zo neutraal mogelijk. 

Spreek nu hardop je negatieve geloof uit (die je uit bovenstaand lijstje haalde), en doe dat zonder verdere  introductie of verklaring, laat elke vergelijking of veroordeling weg, zonder verpakking of vertoon, zonder andere tekst eromheen. Doe het gewoon, alsof het een simpel feit is.

Kijk dan naar zowel je spiegelbeeld als naar je binnenwereld.

Blijf daarna nog even rustig bij jezelf op een plekje waar je alleen bent.

2. De eerste laag van onze identiteit: het negatieve geloof

3. De tweede laag van onze identiteit: de basisregels

​

De kern van onze identiteit, de eerste laag,  is dus dat negatieve geloof over onszelf, onze zelfafwijzing. En precies omwille daarvan blijft onze ware natuur, die vanuit zichzelf volmaakt is, voor ons onzichtbaar. We raken immers verstrikt in die negatieve aannames over onszelf die bovendien vaak pijnlijk zijn en angstig maken en waar we een sterke afkeer van hebben.  

 

En uit deze afkeer vloeit dan weer de rest van onze identiteit voort. Die moet namelijk dienen als bedekking van deze pijnlijke zelfafwijzing. Met andere woorden: die moet dienen om die zelfafwijzing niet te moeten voelen. Uit deze dynamiek ontstaat dan de ontkenning van de ontkenning: we weten niet eens meer dat er een natuurlijke staat is, we zijn er van vervreemd en we willen maar één ding: afraken van dat pijnlijke gevoel van ontoereikendheid en waardeloosheid. Hier ontstaat de tweede laag van onze identiteit die de eerste dus afdekt.

​

De tweede laag van onze identiteit wordt gevormd door de basisregels en de basisvoorwaarden waaraan we moeten voldoen om ons wèl goed te voelen. 

Het voldoen aan deze basisregels- en voorwaarden levert ons de liefde en de erkenning op van anderen en daardoor voorkomen we dat we door hen worden afgewezen.

​

De eerste basisregels die we leren zijn de klassiekers uit de opvoeding: je moet braaf  en lief zijn, je mag niet stout zijn, niet lui enzovoort. Die instructies zijn er voor het leven en hun aantal neemt alleen nog maar toe, bijvoorbeeld in de pubertijd, dat je sexy moet zijn. Maar ook dan houdt het nog niet op: als volwassene moet je succesvol zijn, meer geld willen verdienen, een goede job hebben, gezond leven, een leuke relatie hebben, je moet sociaal zijn, liefst niet falen, niet egoïstisch zijn en zeker niet onzeker zijn, enzovoort. 

 

Een interessante bedenking: wanneer we voor de keuze komen te staan om ons aan zulk een  regel te houden of anderzijds om een dreigende afwijzing te voorkomen, dan kiezen we meestal voor het laatste.

​

Natuurlijk is angst voor afwijzing is niet de enige motivatie waarmee we dingen doen in dit leven.Maar de angst voor afwijzing is wel een soort van filter waar alle andere motieven doorheen moeten.

​

Hoe altruïstisch een voorgenomen daad ook is, als er tevens een angst voor afwijzing mee opgewekt wordt, zal men meestal de veilige weg kiezen en niet de afwijzing riskeren. 

 

Zolang we ons aan die aangeleerde regels van de tweede laag houden is er geen vuiltje aan de lucht, er is dan immers niet de minste dreiging van afwijzing en zelfafwijzing. Maar vanaf het moment dat we het nog maar gaan overwegen een of meer van die regels te overtreden komt er een innerlijke stem in actie die ons waarschuwt en dreigt met afwijzing: de innerlijke criticus, soms ook het superego genoemd, de rechter die de regels bewaakt. De straf waarmee de rechter dreigt is ons negatieve geloof: als je niet aan deze conditie voldoet, dan ga je je waardeloos voelen. 

 

Die innerlijke criticus houdt ons dus ogenschijnlijk op het veilige pad. In de zin van: het pad dat het minste risico geeft op afwijzing door anderen of zelfafwijzing. Maar dus niet noodzakelijk het rechte pad.

 

Maar hoe veilig is dat pad? Bij nader inzien blijken er nogal wat basisopvattingen in de tweede laag onderling niet altijd logisch of inwisselbaar zijn. Enkele voorbeelden:

3. De tweede laag van onze identiteit: de basisregels

Ik moet sterk zijn

Ik moet de leiding nemen

Ik moet een slim antwoord geven

Ik moet assertief zijn

Ik moet onafhankelijk zijn

Ik moet mijn vrijheid bewaken

Ik mag niet liegen

Ik moet me kwetsbaar opstellen

Ik moet bescheiden zijn

Ik mag niet arrogant zijn

Ik moet vriendelijk zijn

Ik moet me verbinden aan anderen

Ik moet commitments aandurven

Ik mag anderen niet kwetsen

In de kolom 1 gaat het om de regels die helpen zelfafwijzing voorkomen. De regels in de tweede kolom moeten vooral verhinderen dat ànderen je afwijzen.

Dit  zorgt voor spanningen. Als je bijvoorbeeld liegt, voel je jezelf maar niks. Maar als je eerlijk bent en daardoor iemand kwetst dan wijst de ander je misschien af. Je bent in dat laatste geval eigenlijk bang voor het waardeloze gevoel dat je zult hebben als de ander jou afwijst of zich door jou gekwetst voelt. Die angst is dus op een dieper niveau ook angst voor de kans op zelfafwijzing.

 

Met andere woorden: de tweede laag van onze identiteit zorgt ervoor dat er een spanningsveld is waarin we eigenlijk nooit helemaal op ons gemak kunnen zijn. We moeten altijd op onze qui vive zijn om (zelf)afwijzing te voorkomen. Eigenlijk is het hopeloos: doen we het wel, dan is er de angst voor afwijzing, doen we het niet, dan is er de zelfafwijzing. En elke keer dat we een afwijzing door anderen met succes weten te vermijden, houden we de zelfafwijzing in stand en versterken ze zelfs. 

​

Vanaf het ogenblik dat we op het pad van vermijding terecht zijn gekomen, moeten we voortdurend blijven voldoen aan al die tegenstrijdige regels van de tweede laag van onze identiteit. Het is de angst voor aan de ene kant afwijzing en verlies van eigenwaarde aan de andere kant die ons ertoe noopt om die kunstmatige identiteit in stand te houden. 

Het gaat er uiteindelijk op precies dezelfde manier aan toe als bij een verslaving: zodra je begint met het gebruik van een middel waarmee je je negatieve gevoelens wilt gaan bestrijden, word je er gaandeweg steeds afhankelijker van. En moet je het dus wel blijven gebruiken want anders ga je je nog slechter over jezelf voelen. En vervolgens ga je je over die afhankelijkheid steeds slechter voelen. En zo zitten we in de verslavingscirkel: zowel gebruik als onthouding levert steeds meer negatieve gevoelens op. Dat is een verslaving: een probleem dat altijd maar erger wordt veroorzaakt door ‘de oplossing’ die we ervoor gekozen hebben.

 

Het meest fundamentele probleem is ons geloof in de eigen onvolkomenheid en waardeloosheid. De ‘oplossing’ is een geconstrueerd positief zelfbeeld op basis van liefde en erkenning van anderen. Kunstmatige eigenwaarde is de roes die we najagen. Liefde en erkenning van anderen zijn de drugs die we niet kunnen missen en waar we alles voor overhebben.

 

De tweede laag van onze identiteit draait in wezen de richting waarin onze geest kijkt om: door die overtuigende ingebeelde waardeloosheid (niet goed genoeg zijn, stom zijn, slap of slecht zijn) wendt de geest zich van zijn eigen natuur af, en keert zich in de plaats daarvan naar buiten, op de ander. In de eerste plaats is dat naar de ouders. Elk kind is wil zichzelf al erg vroeg verloochenen om het de ander naar zijn of haar zin te maken, als daarmee angst en zelfafwijzing wordt vermeden. 

 

Maar een probleem is dat door die zelfverloochening die illusie van waardeloosheid juist wordt versterkt: dat pijnlijke waanidee van waardeloosheid en afhankelijkheid krijgt door het wegvluchten ervan steeds meer de allure van een werkelijkheid, ze wordt als het ware hard gemaakt door de angst ervoor. Immers, door die innerlijke rechter toe te laten of die stem van onze ouders en andere opvoeders, geven we telkens een beetje van onze zelfstandigheid op. En verliezen we telkens onze natuurlijke staat.

 

Het wegvluchten voor onze negatieve gevoelens over onszelf en het zoeken naar liefde en erkenning van anderen is de ernstigste vergissing die we kunnen maken, want daardoor wordt het onmogelijk om de vorige vergissingen te doorzien. 

​

Zolang we liefde en erkenning van anderen blijven zoeken, houden we de illusie in stand dat we zonder die liefde niet waardevol zijn, niet goed genoeg, waardoor we weer de drang versterken om die erkenning buiten onszelf te zoeken.

​

Het lijkt alsof of we vervreemd zijn van onszelf of niet bij onszelf thuis durven komen, uit angst tegen onze ingebeelde waardeloosheid en onvolkomenheid aan te lopen. Ingebeeld, omdat deze negatieve gevoelens dus niet de werkelijkheid zijn, ze hebben niks van doen met wat we in wezen wel zijn, maar louter op wat we geleerd hebben te denken over onszelf.

 

Onze oorspronkelijke, werkelijke, natuurlijke staat is van zichzelf volmaakt en loopt over van liefde en goedheid. Er vloeien eigenschappen uit voort als eerlijkheid, kracht, spontaniteit, creativiteit, compassie en zo meer.

​

In dit stadium (van het boek) is het belangrijk dat je de vergissing goed begrijpt en doorziet. Pas dan kan je je gaan verdiepen in de werkelijkheid erachter. Anders kan je in die new age-valkuil terechtkomen en van de werkelijkheid, je eigen fundamentele goedheid, toch weer een positief geloof maken, als de zoveelste bedekking van je negatieve geloof. Daar schiet je niet veel mee op, integendeel.

​

Pas wanneer je je van je volmaakte natuurlijke staat goed bewust bent, die werkelijke staat van zijn voorbij je zelfafwijzing dus, pas dan ben je bestand tegen je negatieve gevoelens. Daarvoor herkent de geest zijn eigen natuur niet, ziet in plaats daarvan een onvolmaakte natuur, iets dat tekortschiet, een minderwaardige essentie … Om zich vervolgens van zichzelf af te keren om van dat pijnlijke besef af te raken en bij anderen die liefde en veiligheid te zoeken die het zelf meent van zichzelf niet te hebben. En zo wordt het geloof in de eigen negatieve staat van zijn dus weer in stand wordt gehouden. Maar: het wordt leuk wanneer we die misvatting beginnen door te krijgen.

 

In dit boek gaat het zo: eerst krijg je alle ellende voorgeschoteld die je heel je leven al hebt proberen te ontvluchten, en daarna zie je dat het allemaal één gigantische vergissing is. Dus hou vol, er komen nog een hoop verrassingen!

4. De derde laag van onze identiteit: patronen in denken, voelen en gedrag

​

Kenmerkend voor de tweede laag van onze identiteit (die we kunnen samenvatten als ‘de basisregels’ en ‘de condities’) is dus dat onze geest de neiging heeft zich af te wenden van zijn eigen natuur omdat die zogezegd zou tekortschieten. Hij gaat als gevolg daarvan zijn geluk en veiligheid buiten zichzelf zoeken.

 

Uit die omkering ontstaat de derde, bijna dramatische laag van onze identiteit. In deze laag heeft de geest alle contact met zichzelf verloren. In de plaats daarvan  leeft hij in een schijnwereld, vol van automatismen en projecties.

​

Deze derde laag bevat een rijke schakering aan mechanismen die ons moeten behoeden voor afwijzing.

Voorbeeld 1: het nice guy-patroon. Dat ontstaat vaak vanuit een zekere machteloosheid in de tweede laag, dit zou in dit geval ‘je mag niet kwaad worden’ kunnen zijn. En zo ontstaat op zijn beurt in de derde laag het gedrag van vriendelijk zijn en conflicten uit de weg gaan. In feite zegt de nice guy het volgende: ‘Sorry dat ik besta, ik zal verder niet lastig zijn’. Daardoor wordt de eigenwaarde natuurlijk bijlange niet groter. Daarentegen de angst voor confrontaties wel, waardoor dit een vicieus patroon wordt en zichzelf verder in stand houdt.

 

Voorbeeld 2: Op basis van het negatieve geloof ‘ik ben niet goed genoeg’ (in de eerste laag) is er een regel ontstaan in de tweede laag die zegt: ‘je moet succesvol zijn’, ‘je mag geen fouten maken’. Hierdoor ontstaat dan mogelijk een vorm van perfectionisme. Het is de hoop op erkenning die deze dwangmatigheid voedt en de angst voor tekortschieten.

 

Voorbeeld 3: Op basis van datzelfde negatieve geloof (‘ik ben niet goed genoeg’) kan er ook een heel andere regel in de tweede laag ontstaan, bijvoorbeeld ‘Het is zinloos om je best te doen!’ In de derde laag kan daardoor een patroon ontstaan van passiviteit met uitstelgedrag en het niet afmaken van wat je begonnen bent. De strategie hier is eenvoudig: omdat het resultaat toch nooit goed genoeg zal zijn, kan het behalen van resultaten  evengoed simpelweg worden voorkomen. Het verhindert alleszins dat telkens tekortschieten. Zie hier hoe middel en kwaal minstens even ernstig zijn: door de faalangst te vermijden door uit- of afstel, wordt dat gevoel dat je niet goed genoeg bent juist versterkt.

 

Voorbeeld 4: de helpaholic. In de tweede laag is er de negatieve overtuiging dat men  ‘waardeloos’ is en ‘ er niet toe doet’. In de derde laag kan dan de ‘helpaholic’ ontstaan, het soort van mensen met dat altijd klaarstaat en een geweldige drang heeft om nodig te zijn en ook onmisbaar. Een helpaholic probeert met zijn behulpzaamheid zijn kunstmatige waardigheid te handhaven. De helpaholic is er dus eigenlijk vooral voor zichzelf, hij moet zelfs vaak niet van de dankbaarheid van anderen weten. Het resultaat t van al zijn hulpacties is uiteindelijk een gevoel van leegheid en waardeloosheid, van niet erkend worden, van er niet toe doen. Wederom hetzelfde gevoel dus dat hij met zijn hulpgedrag probeerde te ontvluchten.

​

Belangrijk is dat je nu onthoudt dat de oorzaak angst is en de beknelling het gevolg.

​

Al onze gedragspatronen vloeien voort uit onze angst voor afwijzing. En het resultaat is altijd méér zelfafwijzing.

 

Telkens wanneer de strategie faalt en de erkenning van anderen niet komt of zelfs omslaat in afwijzing, is er stante pede weer dat diepe gevoel van waardeloosheid of tekortschieten. Het gevolg is dat we we nog meer ons best gaan doen, of averechts, soms juist ten einde raad alle pogingen tot het krijgen van erkenning opgeven om vervolgens een periode bekneld te blijven zitten in dat negatieve zelfbewustzijn. Wat dan soms nare gevolgen heeft, bijvoorbeeld verslaving, depressie of zelfs suïcide.

4. De derde laag van onze identiteit

5. De vierde en laatste laag van onze identiteit: imago

 

Wie zou je zijn zonder de gedachte dat je indruk moet maken? (Byron Katie)

​

Resumé: eerst herkennen we niet de geest in zijn eigen zuivere volmaakte natuur. Daar komt een pijnlijk negatief bewustzijn van (de eerste laag: ‘ik ben stom, zwak, slap enzovoort). In de tweede laag trachten we via erkenning van anderen van dat vervelende gevoel af te geraken. Dat werkt slechts kort, naderhand neemt dat vervelende negatieve gevoel alleen maar toe. In de derde laag worden de trucjes , patronen of gedragingen ontwikkeld, om die liefde en erkenning tòch telkens weer te verkrijgen.

Deze gelaagde constructie, ons ‘zelf’, is sowieso weinig stabiel, alleen al omdat ze niet de werkelijkheid als basis heeft, (maar dus wel dat verkeerde negatieve geloof). Aan de bedekkingen die deze illusie verborgen moeten houden moet bovendien constant worden gewerkt,  ze hebben nu eenmaal dat vluchtige karakter van gevoelens (ga bijvoorbeeld maar eens na hoe lang precies die nieuwe wagen je dat gevoel van ‘geslaagd zijn in het leven’ oplevert), de derde laag.

 

Het kost ons anders gezegd allemaal voortdurend een hoop energie om en het bezorgt ons bovendien een fundamenteel gevoel van onzekerheid. Maar om dat laatste grondig te ontkennen en aan die wankele zelfconstructie toch nog een soort van waanstabiliteit te geven, is hier de vierde laag: het imago!

 

Het imago is het beeld dat we willen dat anderen van ons hebben. Het is de geïdealiseerde constructie die een schijn van zelfverzekerdheid probeert te creëren, het buitenste laagje van  onze identiteit, die maakt dat anderen ons zien zoals we onszelf graag willen zien. En -vooral!- dat anderen niet zien waarover we ons onzeker voelen. 

 

Het imago is de grote met-mij-is-alles-dik-voor-mekaar-show. En iedereen speelt hem, dag in dag uit.

 

Welke imagotrucjes gebruik je zelf? Enkele voorbeelden:

- Als je bezoek krijgt check je dan niet dat alles netjes is? 

- Zorg je ervoor dat dat ene interessante boek altijd zichtbaar op een tafeltje ligt? 

- Zit je haar wel goed? 

- Welk uiterlijk kies jij, welke indruk probeer je te maken op anderen? 

- Wat zijn je lievelingskleren?

- Hoe gedraag je je het liefst in een nieuwe situatie: de vlotte prater of kijk je liever de kat uit de boom? 

- Wie ben je bij je vrienden: de prater of de luisteraar?

- Ga je in een gesprek met vrienden op problemen in of wuif je ze juist weg? 

- Ben jij een leider of volg je liever? 

- Vertel je vaak over je belevenissen of hoor je liever de verhalen van anderen?

 

Maar opgelet, wijs jezelf bij dit onderzoekje niet af, kijk gewoon, punt. Immers, probeer je je imago te bestrijden dan ben je in feite alleen maar bezig met een nieuw imago te creëren.

​

Resumé: 

Onze identiteit is samengesteld uit verschillende lagen en die zijn onderling van elkaar afhankelijk. De verschillende lagen versterken elkaar bovendien. 

Het ontstaan van die verschillende lagen gaat samen met heel wat factoren, om te beginnen natuurlijk onze ouders en onze opvoeders. Andere: het sociale milieu, de gezinssamenstelling en de rest van de familie, eventuele traumatische jeugdgebeurtenissen, het soort van relatie tussen beide ouders, de sfeer op school ...

 

Al deze verschillende invloeden volgen wel hetzelfde basispatroon, zoals hierboven beschreven.

5. De vierde en laatste laag van onze identiteit: imago

6. Storingen in de ontwikkeling van de identiteit

 

Opgelet: de bedekkende lagen van de identiteit zoals ze hierboven worden beschreven komen er niet chronologisch. Het begint niet sowieso met dat negatieve geloof, dat dan wordt bestreden met regels en condities en  waaraan we vervolgens moeten voldoen enzovoort.

Neen, de bedoelde ‘lagenconstructie’ ontstaat op eenzelfde moment, kent een versteviging tijdens de jeugdjaren en heeft als hoogtepunt de puberteit.

 

In de puberteit sluit de cirkel van zelfafwijzing en angst voor afwijzing zich uiteindelijk: de identificatie met het zelfbeeld is vanaf dan totaal en permanent. Vooreerst zijn we er op dat moment steeds handiger in geworden teleurstellingen te voorkomen. Het gaat er, anders gezegd, dan nog altijd over de erkenning van anderen te verkrijgen. Het verschil zit hem in het feit dat we er gewoon wat meer bedreven in zijn geworden  om bijvoorbeeld valkuilen te vermijden. 

Ook hebben we tegen die tijd een steeds sterker imago ontwikkeld, een beeld dat altijd maar beter verbergt hoe afhankelijk we zijn van die erkenning: het beeld van de autonome, en zelfverzekerde man of vrouw van de wereld. En dat beeld is vaak zò goed dat we er vaak zelf in geloven. 

 

Dat beeld houd overigens doorgaans goed stand. Tot op het moment dat er wat ergs gebeurt, zoals bijvoorbeeld onze geliefde die ervandoor gaat. Op dat moment steekt dat gevoel van zwakheid, waardeloosheid en mislukking, of wat dan ook je negatieve geloof is in een mum van tijd weer de kop op.

 

Het ego op zich heeft dus een ontstaansgeschiedenis. Maar opgelet: de ‘mentale constructie’ die het ego is vindt elk moment opnieuw plaats. Ego is namelijk een reactie, een reflex tot zelfbescherming.  Kijk maar: doet er zich een situatie voor (soms zelfs slechts heel vaag) waardoor onze fundamentele angst of onzekerheid aan de oppervlakte zou kunnen komen, dan treedt het volgende mechanisme in werking:

     - De omstandigheden van dat moment werken samen met hoe je reageerde in vergelijkbare situaties in het verleden. 

     - Razendsnel richt je geest zich op de ander en verricht je de veiligheidshandelingen.

 

Die hele ‘mentale constructie’ van ons zelfbeeld is erg instabiel van aard. Het vergt ook voortdurend energie om het in stand te houden. Hoe de geest daarin slaagt kan erg verschillen van mens tot mens.  

 

Sommigen mensen zijn heel bekwaam in het behouden van dat positieve zelfbeeld, noem het de meer succesvolle ego’s. Minder succesvolle ego’s hebben mensen die er minder goed in slagen aan die voorwaarden te voldoen waarin ze zich waardevol mogen voelen. Door dat ‘falen’ gaan ze gebukt onder gevoelens van angst en minderwaardigheid. 

 

Die 'storing' situeert zich dus in de basisregels van de tweede laag van de identiteit: de regels die daar onhaalbaar blijken te zijn of onverenigbaar, zijn een bron van beknelling of zelfafwijzing.

 

Een voorbeeld: je hebt geleerd dat je nooit kwaad mag worden of fouten mag maken. Die stelling geeft onvermijdelijk problemen. Want hoe perfectionistisch het patroon in de derde laag van je identiteit ook mag zijn, dat zal er nooit voor zorgen dat je erin slaagt  aan al die voorwaarden te voldoen. 

Perfectionisme creëert op haar beurt ook weer miserie, bijvoorbeeld dat je nauwelijks de tijd neemt om te ontspannen of om samen te zijn met je geliefden. 

Een ander voorbeeld is zodanig vaak aanwezig dat we er nog maar nauwelijks een falend ego in herkennen: het is de onuitvoerbare  regel dat het hebben van gevoelens niet hoort. Dat maakt dat er elke dag een hoop energie moet worden gestopt in het wegduwen van die gevoelens, want die zijn er natuurlijk wel. Er ontstaat daardoor een vorm van gevoelsarmoede en die moet dan weer worden gecompenseerd door kunstmatige gevoelens, we hebben het dan vaak over ‘kicks’, die spanning en sensatie met zich meebrengen.  Het gevolg is dat de natuurlijke gevoelens nog verder worden onderdrukt. Maar het zijn juist de pijnlijke en meest beknellende gevoelens die zich het lastigst laten wegduwen. Het resultaat is dat deze ‘constructie’ meestal heel veel miserie veroorzaakt (zie ook later).

 

Nog een: sommige mensen krijgen de bijzonder rare regel mee dat gelukkig zijn hetzelfde is als zelfzuchtig zijn. Er gaat dus een boel arbeid naar het voorkomen van het ontstaan van geluk of blijdschap. Zo iemand kan zich bijgevolg alleen veilig voelen in een soort van grauwe middelmatigheid. Uiteraard faalt die strategie af en toe en voelt hij of zij zich toch even gelukkig en meteen daarop volgt de zelfafwijzing vaak in de vorm van een hevig schuldgevoel of  zelfdestructieve neigingen. De ingebakken inconsistentie is ronduit indrukwekkend: je mag je alleen goed voelen als je ongelukkig bent. 

 

In al deze tamelijk scheefgegroeide constructies ontwaren we een rode draad, namelijk een drang tot zelfcontrole. In feite wordt hier gesteld:

     - Mijn hele identiteit 

     - creëert de illusie 

     - dat als ik mezelf niet onder controle houd

     - mijn kern van slechtheid (het negatieve geloof!) 

     - naar buiten komt en schade gaat aanrichten.

 

Dit gebeurt er bijvoorbeeld bij de gedachte ‘Ik ben slecht’:

     - ‘Ik ben slecht.’;

     - ‘Ik houd mezelf in de hand met zaken die ik lekker vind.’ Bijvoorbeeld: alcohol drinken;

     - ‘Ik voel me bekneld’;

De frustratie daarover bouwt zich op en keert zich op een bepaald moment tegen de zelfcontrole.

     - ‘Ach, wat kan het mij eigenlijk verdommen, ik doe even lekker waar ik zin in heb.’

Er volgt een uitspatting en de volgende dag een kater.

     - ‘Zie je wel dat je helemaal de mist in gaat als je jezelf niet onder controle houdt?’

Het negatieve geloof in de eigen zwakheid is bevestigd door het mislukken van de poging die zwakheid te bedekken met zelfcontrole.

 

Hetzelfde gebeurt als iemand probeert niet kwaad te worden omdat het zijn basisregel is. Dan worden conflicten vermeden of alles wordt getracht met vriendelijke toegeeflijkheid op te lossen. Maar door de woede te onderdrukken wordt een zekere spanning opgebouwd. En zodra die agitatie groot genoeg is en er doet zich plots voor wat voor extra kwaadheid zorgt, faalt de controle en vertaalt de woede zich als agressie. En daarop voelen we onmiddellijk weer dat negatieve geloof van zwakheid en machteloosheid want de controle heeft immers alweer gefaald. 

 

Onhaalbare en contraproductieve regels zijn dus de voornaamste redenen waarom een 

ego faalt.

 

Resumé: een falend ego kent haar ontstaan in de onhaalbare of tegenstrijdige regels in de tweede laag van de identiteit. In feite zijn het de bedekkingslagen van het negatieve geloof waarin, er ‘gaten’ vallen en hierdoor schijnt de zelfafwijzing er telkens weer doorheen. 

 

Herken hierbij dat min of meer permanent ‘maar eigenlijk’-gevoel bij alles wat je doet: ‘Maar eigenlijk ben ik niks waard; maar eigenlijk tel ik niet echt mee’ enzovoort. Wat ook kan is dat het zich manifesteert zich in sombere buien, buitensporige afhankelijkheid, verslaving, dwangmatigheid of angsten. 

6. Storingen in de ontwikkeling van de identiteit

7. Stagnaties in de groei van het bewustzijn

​

Tot hiertoe ging het over:

     - het ontstaan van de identiteit 

     - de gelaagdheid van die identiteit, 

     - en de volledige gerichtheid ervan op het verkrijgen van liefde en erkenning van anderen

     - als afdekking van ons negatieve geloof over onszelf. 

 

Identiteit is niks statisch: door behoefte aan groei van ons bewustzijn en onder invloed van omstandigheden verandert ze min of meer permanent.  We hebben allemaal een zekere nood aan verdere ontwikkeling: we willen meer kennis, meer inzichten, meer liefde.  

En wanneer die ontwikkelingsbehoefte wordt bemoeilijkt door zelfafwijzing, zal ze zich dat vertalen in het streven naar nog meer erkenning, nog meer bezit, nog meer genot, nog meer aanzien ...

 

Er zijn in de groei van het bewustzijn twee elkaar afwisselende factoren:

     - identificatie

     - overstijging

 

Een voorbeeld aan de hand van de ontwikkeling van baby naar volwassene. 

-   De baby heeft aanvankelijk geen enkel bewustzijn.

-   In het eerste levensjaar ontstaat geleidelijk: 

         - 1. een bewustzijn van het eigen lichaam 

         - 2. een volledige identificatie ermee: het kind ìs zijn lichaam.

-   Vanaf één à twee jaar ontstaat:

         - 1. een besef van een innerlijke wereld, die begint met emoties waarmee het kind zich identificeert

          - 2. vervolgens enig gewaarzijn van zijn lichaam: het kind ìs niet langer zijn lijf, maar hééft een lijf.

-   Nog iets later:

     - 1. een besef van rationele processen in de geest

     - 2. en volledig identificeren met het denkende ik. 

     - 3. Er komt een gewaarzijn van zijn gevoelens. Het is niet langer volledig geïdentificeerd met die gevoelens en is in staat ze te overstijgen. 

     - 4. Het kind ìs niet langer zijn gevoelens, het hééft gevoelens. 

​

Door 

     - de identificatie met een hogere staat van bewustzijn 

     - wordt de lagere staat het object van dat hogere bewustzijn. 

Ofte: 

     - wat eerst ‘subject’ was (het ‘zelf’) van de hogere staat van bewustzijn; 

- wordt door het overstijgen ervan het ‘object’ van de hogere staat van bewustzijn. 

     - Die hogere staat wordt dan het nieuwe ‘zelf’, het nieuwe subject. 

 

De ultieme vorm van deze evolutie leidt tot het feit dat men zich vanuit een hoger bewustzijn kan losmaken van de identificatie met de eigen gedachtestroom. Men ìs dus niet langer zijn gedachten, maar men heeft ze.

 

De slotsom van deze vereenvoudigde bovenstaande redenering is dat: 

     - telkens de geest zich opent voor een hogere vorm van bewustzijn, 

     - hij zich daarmee volledig zal identificeren 

     - en hij van daaruit de lagere bewustzijnsstaat kàn overstijgen en omvatten.

 

Kàn, want meestal gaat het hier helemaal of gedeeltelijk fout. De groei van het bewustzijn staat stil stagneert met andere woorden) en dat kan door twee oorzaken zijn, namelijk door:

     - de versmelting

     - of de dissociatie

 

Deze twee stagnerende mechanismen blijven ook nadat de volwassenheid is bereikt werkzaam. 

 

A. De groei van het bewustzijn stagneert door “versmelting”. 

De stagnatie vindt plaats als de geest niet openstaat voor een hoger stadium van groei. Men raakt vastgeroest of helemaal versmolten met de huidige identificatie.

     - Meestal is angst of een diep gevoel van onveiligheid hiervan de oorzaak. 

     - De hogere fasen worden als bedreigend voor zijn bestaan gezien. 

 

Stagnatie door versmelting is lastig bij jezelf vast te stellen. De identificatie met een bepaalde staat van bewustzijn is dusdanig ‘versmolten’ dat elke vorm van reflectie erover wordt uitgesloten. De ‘versmoltene’ kan (alleszins over dat deel van zelfbeeld) daardoor ook meestal niet de minste twijfel over zichzelf hebben. Dit moet worden gezien als een vorm van bescherming tegen zelfafwijzing en heeft dus niks te maken met zelfvertrouwen. Als het lastig wordt zien mensen in deze versmeltingsfase (bij gebrek aan kunde om erover te redeneren) zich dus ook vaak als slachtoffer

 

Subtieler versmolten wordt er wanneer mensen plots (door bijvoorbeeld een intensieve cursus of zo) bepaalde angsten hebben overwonnen en blokkades doorbroken. Ze trappen dan in de val van de identificatie met: met de versmelting met hun nieuwe euforische staat van bewustzijn geloven ze dat ze hun problemen nu voorgoed achter zich hebben gelaten. 

 

Na enige tijd blijkt dit natuurlijk niet het geval te en is de teleurstelling groot: de stagnatie door versmelting gaat dan vaak vrijwel naadloos over in een stagnatie in de groei van het bewustzijn door dissociatie, namelijk hun verlangen naar groei.

 

 

B. De groei van het bewustzijn stagneert door ““de dissociatie”. 

De geest staat wèl open voor een hogere fase in groei, maar stoot ze af (dissocieert). 

- Elke toename van zelfbewustzijn verandert hierdoor onmiddellijk in zelfafwijzing. 

Dissociatie van het emotionele welzijn leidt tot arrogantie en het onvermogen om gevoelsrelaties aan te gaan. 

 

Dissociatie is als volgt te herkennen: elke keer wanneer je iets in jezelf ontdek dat je afremt heb je de neiging daar snel vanaf te willen geraken. Dat komt van onze overtuiging dat we denken dat ‘zich ontplooien’  inhoudt dat we alle ‘lagere’ psychische automatismen (remming, afhankelijkheid, verslavingen, dwangmatigheid) bevochten moet worden of uit de weg geruimd om een beter en gelukkig mens te worden. Dit is een van de belangrijkste misvattingen waardoor ons ego en dus ons lijden in stand gehouden worden. 

 

Een voorbeeld: na een tijdje therapie schijn je er in gelukt te zijn om je te bevrijden van bepaalde nadelige of destructieve patronen. Maar af en toe voelt het vanbinnen alsof er eigenlijk helemaal niks veranderd is: die oude eigenschap die je dacht kwijt te zijn steekt plots vrolijk weer de kop op.

 

De meeste therapieën en trainingen helpen je inderdaad niet veel verder dan te dissociëren van een zelfafwijzend patroon. Men heeft ondertussen niet door dat hier eigenlijk tevens een meta-zelfafwijzing plaatsvindt, namelijk een afwijzing van de zelfafwijzing.

​

Aanvankelijk levert deze praktijk nog wel wat op (al is het ‘slechts’ schadebeperking), maar tegelijkertijd wordt het een soort van ballast. Misschien is het nog wel prettiger voor anderen, maar staat iedere verdere ontwikkeling in de weg.

 

Maar: is het dan niet heel vanzelfsprekend dat je van negatieve patronen als arrogantie, jaloezie, afhankelijkheid of verslaving probeert af te geraken zodat je verder kan groeien? Wat we hier niet zien is dat het negatieve patroon eigenlijk een geblokkeerde of verwrongen versie is van een positieve natuurlijke eigenschap. (Zie ook hoofdstuk 5: kwaliteiten van onze natuurlijke staat die tijdens onze jeugd worden afgewezen, keren in een verdraaide vorm terug in het ego. Bijvoorbeeld: altruïsme wordt helpaholimse, eerlijkheid wordt botheid, integriteit verandert in rigiditeit). 

(In deel 2 van het boek gaat het over hoed die neiging tot dissociatie kan worden omgebogen naar integratie.)

 

 

Kijk eens goed naar je eigen vermeende negatieve eigenschappen en hoe je die probeert kwijt te geraken?. 

En zie dan eens hoe weinig je daar maar in slaagt? 

 

Vechten je tegen je slapheid en luiheid? Kijk hoe je je natuurlijke behoefte aan zelfexpressie op die manier nog verder blokkeert. Haat je dat eeuwige somber zijn? Je raakt zo alleen maar verder vervreemd raakt van je natuurlijke bron van vreugde.

 

Elke poging tot moord op een deel van je zelfbeeld, hoe lastig dat deel ook voelt, voegt alleen maar lastigheid en beknelling toe, en verwijdert je verder van je natuurlijke staat van zijn. 

 

Samenvattend: 

     - Het niet herkennen van onze volmaakte natuur is de oorzaak van een hoop vergissingen. 

     - De allergrootste misvatting is ons negatieve geloof dat we in wezen niet voldoen, en niet goed zoals we zijn.

     - Maar, denken we,  we kunnen goed kunnen worden door te voldoen aan allerlei voorwaarden. 

     -  We maken als gevolg daarvan ons goed gevoel van eigenwaarde afhankelijk van de liefde en erkenning van anderen. 

     - Door een hoop automatismen en constructies proberen we die liefde en erkenning van de ander te veroveren. En vooral: hun afwijzing te voorkomen! 

     - Deze niet geheel risicoloze opvoering, het ganse  spel van trucs en manipuleren wordt bedekt door een imago van de perfecte volmaaktheid: de  ‘met-mij-is-alles-oké-show’. 

​

Wordt gauw vervolgd.

22 september 2020

7. Stagnaties in de groei van het bewustzijn
bottom of page