top of page
  • Foto van schrijverJoost Elli

Vegetarische kaasfondue

Veganistisch eten overkomt me omdat ik een bètamannetje ben. Een pleaser. Ooit noemde een dame mij ‘een weekdier dat zich als een gewervelde gedraagt’. Soms betrap ik me op haar gelijk, zoals daar, in Den Haag: ik, in een groenterestaurant, het slaat als een tang op een varken.


Ik was met mijn dochters op stadstrip, voor een schrijfstukje over de Haagse mat. Den Haag is de bakermat van het nektapijt. Maar, door toedoen van mijn vegetarische nageslacht werd het voor mij vooral een Vleesloze vierdaagse.


“Ik praat moeilijk over gevoelens en compenseer dat met materialisme,” vertel ik mijn meisjes. Dus gooi ik voor hen het geld over de balk en eten we samen vaak uit. Ik breng daarvoor zware offers, en vegetarisch dineren is er daar een van. Het tast mijn integriteit aan. Ik doe werkelijk àlles voor mijn dochters …


Vegan-goeroes als Earthling Ed (Ed Winter) en de immer rondhuppelende goedhartige crimineel Gary Yourofski zijn het lachen al langer vergaan (de laatste ageerde zich zelfs een burn-out). Maar vanaf nu is het écht alleen nog maar serieus. Stoppen we niet onmiddellijk met vlees- en zuiveleten gaat de aarde morgen al naar de filistijnen: het uitgemolken vijf na twaalf.


Om die doemdenkerij op te leuken bedenkt de vegetarische industrie voor hun waar grappige namen. De OokWorst van HEMA bijvoorbeeld, of de Vegeterriër van De Vegetarische Slager, een plantaardige hotdog, zo authentiek van smaak dat naar het schijnt zelfs een vleesetende plant zich laat foppen. En dus ook in dat Haagse ‘biologisch veganistische’ restaurant Hagedis deden ze lollig. Zin in een broodje vlees? Kies dan voor de Zwamburger!


Soms is de creativiteit op en wordt er een ‘plantaardig’ adjectief voorgezet. Zo krijg je de vegan schnitzel bijvoorbeeld, of de vegetarische kipnuggets. Nu het nog kan, want de afdeling vlees van de Landbouwcommissie van de Europese Gemeenschap probeert deze ‘misleidende consumenteninformatie’ al een tijdje te bannen (maar vangt voorlopig bot).


“Zolang,” roepen ze bij Hagedis, “heet onze fondue nog steeds perfect legaal gewoon: Veganistische kaasfondueueue!.” Mis poes. Dat wàs namelijk al onwettig. Veganistische kaas is niet alleen een contradictio in terminis, het mag gewoonweg geen kaas heten. Want dat kan volgens de wet alleen wanneer het gaat om ‘een product (…) dat wordt verkregen door geheel of gedeeltelijke stremming van koemelk (…)’.* Kaas-zonder-meer wordt dus àltijd van koemelk gemaakt, zegt de wet. Komt hij van de geit dan wordt het geitenkaas enzovoort. Analoogkaas (het heet echt zo - die gele vierkantige plak) heeft met kaas nog weinig van doen.


Veganisten (m/v/x) beeld ik mij altijd in als norse sloddervossen met een paardenstaart. Maar de serveuse van Hagedis bewees dat het ook anders kan: een bijzonder aantrekkelijke verschijning, flink van poten en oren voorzien, en met een leuke pony. Én ze lachte.


“Doet u ons alvast zo’n Vegan kaasplankje, met chutney en … ve-gan ho-ning,” zei ik enigszins hooghartig. Ik tuurde boven mijn brillenglazen, dat maakt altijd wat gewichtiger. “Louter uit nieuwsgierigheid,” vroeg ik, “hoe maakt u honing zonder dat er een bij aan te pas komt?” Ze hadden hier met een pientere klant te maken. Of met een ouwe vent, die zich bij een groen blaadje interessant trachtte maken.

“We maken een stroop van paardenbloemen en rietsuiker.”

“Pisbloemensiroop dus,” zei ik terwijl ik mijn blik weer op de kaart richtte. Ik was altijd al de leukste thuis.


Ik herpakte me snel en bestelde zonder vervelende bijvragen de Veganistische kaasfondue. Daardoor vrolijkte het meisje weer helemaal op: dit was hun topper, hun paradepaardje. Een eigen uitvindsel, waar ze apetrots op zijn.


En aldus kwam niet veel later het pannetje, met daarin een dampende vaalgele brij, op een prachtige ronde houten plank, volgestouwd met gezonde garnituurtjes. Aan de beleving werd gedacht, alleen vergaten ze de smaak. En van kaasslierten, de helft van de pret, was geen sprake. Dan kwam de hamvraag.


“Wat zijn we nu eigenlijk aan het eten?”

"Cashewnoten en kikkererwten,” wisten mijn meisjes.

“Kikker-erwten? Boerenbedrog is het!” Party-pooperij is me niet vreemd. “Wist je dat een cashewnoot ook olifantsluis wordt genoemd?" Woordmopjes maken evenmin. "Dat zullen ze hier graag horen!" Mijn meisjes weten intussen dat ik er het snelst mee ophoud wanneer ze mij gewoon negeren. "Dan konden ze op die plank toch ook net zo goed vleestomaten hebben gelegd in de plaats van die ellendige coulis.”

‘Je hebt je ouders niet voor het kiezen’, lees ik soms in hun ogen.


Omdat ik ondernemerschap bewonder maak ik na afloop van een winkel- of restaurantbezoek graag een praatje met het personeel. Ik doe dat ongevraagd. Ik word om de een of andere reden nooit door firma’s geënquêteerd en op die manier waak ik toch een béétje mee over de aanbodkwaliteit van onze koopwaar.


“Heeft het gesmaakt?” is op restaurant de meest voor de hand liggende vraag. Dat vroeg het meisje van Hagedis dus natuurlijk ook.

“Ik voer eerlijkheid hoog in het vaandel,” antwoord ik dan vooreerst. “Een klacht is namelijk een zegen voor een bedrijf. Vergeet u nooit dat er voor elke klagende klant in uw zaak vijftig andere zijn die zwijgen. Eenmaal buiten gaan die helemaal los. U mag mij dus wel dankbaar zijn.”

Meestal valt er dan een stilte. De meeste restaurateurs krijgen meestal een simpel ‘ja’.

“Om op uw vraag te antwoorden: nou, het deed wel ‘iets’. Maar om nu te zeggen ‘smaken’? Nee, niet echt.”


Het meisje sloeg haar blik neer. “Hoe bedoelt u?”

“De kaaskick bleef weg.”

“Kaas blijft lastig …”

“En ik kon ook niet … ‘spinnen’. Er zit geen draad in die pap. Niks zo leuk dan draden in gesmolten kaas.”

“Nee, dat lukt inderdaad niet.”

“Eerlijk gezegd verbaast het me niks dat hier niemand eerder op is gekomen … Gelukkig heeft u een prachtig interieur en zit er in de chocoladebonbons wèl smaak. Dat is goed bekeken. Want ga maar na: mensen praten achteraf zelden over het hoofdgerecht. Het gaat alleen nog over het voorgerecht en het dessert.”

“Wat zou u graag anders willen?”

“Wat meer oprechtheid. Noem uw spul naar wat erin zit. ‘You have to murder to call it a burger’ zegt Arjen Lubach. En die kaasfondue kan zo voor mij niet langer op de kaart.”

“Onmogelijk. De helft van ons cliënteel kòmt voor die fondue!?”

“Geef ‘m op zijn minst een andere naam: dubbeldrek, apekool … weet ik veel. Maak er helaasfondue van, dat komt nog het meest in de buurt.”



Vind je deze blog leuk? Geef hem onderaan een hartje!


Deze blog delen op Facebook of Twitter? Klik op de knop linksonder en klaar. Een commentaar op de sociale media toevoegen is ook altijd fijn.

2021, 1 september, Den Haag (Fotomuseum Den Haag, Matlas-tentoonstelling)) (Nederland). Foto: Floor Elli.


Biologisch veganistisch restaurant Hagedis (Den Haag): restauranthagedis.nl.

Meer over de OokWorst van HEMA.

De (weliswaar zeer kleine) tentoonstelling Matlas loopt nog tot 1 april 2022 in het Fotomuseum Den Haag.


* Bron: Smaakacademie Achterhoek (artikel Kaaswetgeving en -keurmerken). De volledige tekst luidt: "Volgens de wet mag iets alleen ‘kaas’ worden genoemd als het gaat om een ‘al dan niet gerijpt zacht, half hard, hard of extra hard product, waarin de verhouding wei-eiwit/caseïne niet hoger is dan bij koemelk en dat wordt verkregen door geheel of gedeeltelijke stremming van koemelk, waaraan al dan niet melkbestanddelen zijn toegevoegd of onttrokken, en door gedeeltelijke verwijdering van wei die het resultaat is van deze stremming.’ ‘Kaas’ wordt dus altijd van koemelk gemaakt. Is geiten – schapen- of buffelmelk de grondstof, dan mag dat alleen als ‘geitenkaas’, ‘schapenkaas’ of ‘buffelkaas’ worden verkocht. Ook als er een mengsel van verschillende melksoorten wordt gebruikt, moet dat worden vermeld."



Gerelateerde posts

Alles weergeven

Comments


bottom of page